Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/43

Deze pagina is proefgelezen

zeker meer krachtig om het zwaard te voeren, dan mijn hoofd geschikt om alle die zware en hooge zaken te vatten en vast te houden, die er reeds vereischt worden van een jonkman, eer hij de studiën tot Leiden aanvangt, en mij voorwaar zou het eerste beter vleien dan het laatste…" Toen omziende en bemerkende dat Hendrik Prouninck, ondanks zijn verzoek, was blijven volgen, sprak hij op een verdrietelijken toon: »Zoo is het gezegd, Hendrik, dat gij mij dezen vriendschapsdienst niet wilt bewijzen?"

»Lieve, genadige jonker, omdat gij weet dat ik alles voor u over heb, moest gij mij niet dit allerzwaarste vergen, te handelen tegens mijn plicht. Als ik u volge, werwaarts dan ook, kan men in billijkheid mij geene verwijten doen; maar als ik u verlaat .… zonder eenig geleide, als ik alleen keere…"

»Ik versta u, dan barst de onweersbui, die mij behoorde te treffen, los over uw schuldeloos hoofd… gij hebt gelijk, meester Prouninck, het was onedelmoedig van mij, u daaraan bloot te stellen… het is goed van u, dat gij het mij doet inzien… Zoo blijf bij me en wij zullen straks te zamen den storm trotseeren, en des noodig, zal ik u dekken met mijn grafelijk schild." Na dit antwoord, waarin de ironie der teleurgestelde vriendschap wel voelbaar was, ging Floris weer voort met Francijntje, zonder zich meer om Hendrik te bekommeren, die met een ontstemd gelaat volgde, en ook zonder van zijne zijde iets te doen om aan zijne tegenwoordigheid te herinneren.

»Gij ziet het, allerliefste Francijntje, ik worde al vroeg gewend aan den overlast en de belemmeringen van een hoogen staat… wat ander jonkman van zeventien jaren, student wezende, en de vrije lucht der Leidsche academie inademende, zou niet het recht hebben een half uur met een lief meiske om te wandelen, zonder dat het oorzaak gaf tot korzele hoofden hier en zure gezichten ginds. Och, mijne vrijheid! mijne dierbare vrijheid! Ik heb nooit dus gevoeld, dat ze mij faalde als op dezen stond! Wat klagelijk lot is het mijne. Mijne jonge jaren roepen om lucht, om ruimte, om recreatie, na de strakke inspanning, die de nooddwang mij oplegt. Men is het met mij eens, men staat het mij toe, men voert mij naar een lustig kermisfeest, maar… onder eene escorte van zeven man, de bedienden niet medegerekend… niet meer noch minder dan of ik een staatsgevangene ware, die gedreigd heeft te ontsnappen."