Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/44

Deze pagina is proefgelezen

Francijntje, schoon ze wel wat plaagziek viel, scheen echter getroffen door die klacht. »En waartoe dan toch al die voorzorge," sprak zij half meewarig, »lieve deugd, Graaf, ge zijt doch geen meisken, dat men u schaken zal."

»Niet waar! het luidt te zot om er in vollen ernst geloof aan te geven… en toch spreekt gij daar uit in jok, wat de bestendige vreeze is van allen, die mij omringen. Het is zoo," hernam hij met zekere smartelijke aandoening, »men heeft mijne oudere zuster Elizabeth geschaakt en in een papistisch klooster gevoerd, daaruit ze niet dan na vele moeiten en zwarigheden is verlost; doch dat bedreef een jonkman, uit minnedolheid, en om de zucht naar haar rijken bruidsschat. En wat mij belangt, ik zou me niet laten oplichten of verschalken als eene joffer… en toch tot mijn groot verdriet is het deze onrust voor mijne persoons veiligheid, die aanleiding geeft tot allerlei ongewone maatregelen, daaraan ik genooddrukt ben mij te onderwerpen…"

»Maar, jonker! gij zijt toch de Prins van Oranje niet, dat de Spanjolen of de Jezuïeten het op u verzien hebben… Welke zijn dan die vijanden, zoo snood en zoo vermetel, die men tot zulk vergrijp tegen uw persoon in staat acht?"

»Wie… wie!" riep hij smartelijk, »daar schuilt juist het pijnlijkste zeer; de een vreest het van den ander, en… en… och! waar ben ik toe gekomen," viel hij zich zelven in de rede, »om van deze verdrietelijkheden te spreken, verschoon me en laat mij hieraf zwijgen… ik had dit punt niet moeten aanroeren, althans niet waar ik met eene minnelijke joffer aan den arm onder het groene lommer trede," hervatte hij meer opgeruimd en zich als heenzettende over de smart, die hij verbergen wilde, »ik mocht dit voorrecht wel dubbel waardeeren, sinds het mij zwaarder viel te veroveren, dan menig ander, die het neemt en geniet zonder eenige hindernis…"

»Ja, laat ons niet meer spreken van ’t geen u droevig zou maken, jonker Floris, te eerder, daar we den molen al vast naderen, en gij welhaast van al den last en de moeite ontslagen zult zijn, die gij en uw vriend om mijnentwille hebt genomen."

»Ik sprak van een voorrecht, Francijntje; vertolkt gij dat met last en moeite in uwe taal?" sprak hij zacht en altijd meer langzaam gaande, naarmate men het doel der wandeling dichter naderde.