Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/45

Deze pagina is proefgelezen

»In mijne taal luidt de uwe als plichtpleging, jonker!" sprak zij ernstig, »en deze moet gij met mij niet gebruiken. De jonge Graaf van Culemborg behoeft het geen voorrecht te achten om van een meisje uit mijn stand de geleider te zijn… wie anders zou zeggen spreekt vleitaal en daar houde ik niet van…"

»Waarom niet," hernam hij losweg, »men doet wel specerij en honig in de spijze, evenzoo neemt men zoetelijke woordekens om de conversatie smakelijk te maken…"

»Mij smaakt beter het zout van de waarheid, dat voorkomt bederf," gaf zij ten antwoord.

»Ziedaar opnieuw het bewijs, hoe gij u boven mij stellen wilt in wijsheid en ernst, ondanks het respect dat gij behoordet te hebben voor al de geleerdheid en levenswijsheid, die gij erkent dat ik op u vooruit heb," hernam hij schertsend.

»Met oorlof, jonker! die laatste heb ik u juist niet toegekend!" riep zij levendig, »want al ben ik maar een onwetend burgermeisje, dat nooit veel kennis uit de boeken heeft kunnen halen, ik heb al van mijn dertiende jaar af voor huishoudster moeten strekken in mijns vaders gezin… ik heb daarbenevens de zorge voor twee kleine zusjes… dat geeft, zou ik meenen, ervaring van het leven…"

»Van de huishouding althans," sprak hij plagend.

»Ja, ge moogt vrij spotten," hernam zij met zekeren ernst, »ik heb al meer verdriet gehad, dan mij op het voorhoofd geschreven staat…

»Op uw voorhoofd staat niets geschreven dan liefelijke onschuld en jonkheid," sprak hij, na haar met zeker opzet te hebben aangezien.

»Als gij zoo spreken wilt, Graaf! zwijg ik liever," zei ze met eene uitdrukking van onwil, die haar toch niet baatte om een sterken blos te verhelen.

»Ik spreek wat gij verlangt te hooren, de waarheid… nu, wend de blauwe oogjes niet zoo verstoord van mij af… wat was dan dat groote verdriet? overlast van vrijers of…"

»Jonker, jonker ," riep zij nu hoog ernstig en zichtbaar gekrenkt, »ik meende dat gij een andere waart, dan ge u nu toont, verschoon me, ik dacht op zware en ernstige zaken, die ik wel zie, dat gij niet gestemd zijt aan te hooren."

»En daarvoor straft ge mij nu met uw arm uit den mijnen weg te rukken," sprak hij fluisterend en op deemoedigen toon.