Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/46

Deze pagina is proefgelezen

»Wij zijn vlak bij den molen, jonker van Pallant, mij dacht we konden hier gereedelijk afscheid nemen," sprak zij stilstaande, als wilde zij het woord bij de daad voegen.

Zonder haar te antwoorden keerde Floris het hoofd om naar den jongen Prouninck, en zeide hem op een toon van verkropten spijt: »Eilieve Hendrik, al acht ge ’t uw plicht mij als mijn schaduwe bij te blijven, zoo is het toch niet noodig mij op de hielen te treden, Ge kost wel voorgaan naar den molen en de vrienden van de joffer aandienen, dat ik het ben die haar geleide." Nauwelijks had hij uitgesproken, of Hendrik stapte met verhaasten tred zijwaarts af en vooruit naar den molen, zonder een enkel woord te antwoorden, echter niet zonder den jongen Graaf te hebben aangezien met een blik van smartelijk verwijt; maar deze was niet in de stemming om er door getroffen te worden. »Béringen zou het uit zich zelf geraden hebben," sprak hij binnensmonds; toen tot Francijntje gekeerd, hervatte hij met eenige mengeling van verwijt en gevoel:

»Boos van mij heen te gaan, om den wille van een enkel gulgauw woordje van scherts,… is dat uw dank, mejoffer! voor ’t geen gij acht mij verplicht te zijn?"

»Boos ben ik niet, jonker van Pallant, dat zou ondankbaar wezen," sprak zij met zachten ernst, »maar heengaan moet ik toch, en te eerder daar mijne vrienden nu al van mijne komst zijn gewaarschuwd."

»Heb dan toch eenige goedheid voor mij, Francijntje, en geef mij uwe hand, ten bewijze dat we verzoend scheiden, en dat we elkander niet voor ’t laatste zien, met dezen eersten keer, en dat ge mij later alles vertellen zult, wat u zooeven op de tong lag…"

»Ik wil u wel de hand geven tot dank van uw goeden dienst en hoffelijk geleide, maar niet op al dat andere, want ik weet niet of ik dat zal kunnen en willen houden," sprak zij, hem schielijk haar lief handje toestekende, om het daarop even snel weer terug te trekken; maar dàt was het niet wat hij wilde.

»Beloof me wat ik u vraag, beloof het mij, want daaraan hangt voor mij meer dan ik u nu zeggen kan," sprak hij ras en heftig hare hand in de zijne houdende, "en wil niet aarzelen, want ik ontsla u niet, voordat ik uw woord heb, en daar komt Prouninck reeds het huis uit met andere lieden bij zich…"