Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/48

Deze pagina is proefgelezen

zedig meisje beleedigd en van zich afgeschrikt, terwijl zij hem blijken had gegeven van haar vertrouwen; hardheid en ruwheid, waren toch anders zijne gebreken niet, wat was het, dat hem dus als buiten zijn karakter deed treden? Het was voor hem even weinig het oogenblik om er over na te denken, als voor ons om het te ontcijferen; maar hij gevoelde het onbestemd, en dat gevoel maakte hem verlegen met zijne houding, op een oogenblik, waarin alles hem uitlokte om zich vrij en ongedwongen te bewegen. Die verlegenheid gaf hem iets stijfs en onnatuurlijks, dat de meester-molenaar misduidde als voorname laatdunkendheid, want hij hervatte op dien zekeren toon, kwalijknemenden lieden eigen: »Ik vreeze Uwe Genade wat lang te hebben opgehouden… zulks ik nauwelijks bij u zelven durf aankomen met een verzoek, dat bij ons slag van lieden in een geval als dit tot de gebruikelijke beleefdheden behoort… doch dat meester Hendrik Prouninck mij niet in uw naam heeft durven bewilligen, ik begrijp nu… uit welke oorzaak."

»Welk is dat verzoek, mijnheer! Waarmede kan ik u believen?" zei Floris kort en verstrooid.

»Met eene wijle hier bij ons uit te rusten en mijne gastvrijheid aan te nemen. Het is wel waar, dat de eere, die ik vrage, wat zonderling groot is… doch bij ons burgers heeft het geen pas, dat men de lieden, die ons dienst gedaan hebben, tusschen hek en dorpel laat staan, zonder eenige verkwikking, na een moeizamen tocht op een warmen zonnigen dag… Mijn huis hier bij den molen is geen grafelijk slot, maar een boeren stulp is het ook niet, en een goed glas kruiderwijn met wat versch geplukt ooft, dat ik den Prins zelf zou durven aanbieden… zult ge toch niet versmaden…"

»Zeker niet, dat neme ik dankelijk aan," sprak Floris nu met levendigheid en zijn aanstaanden gastheer met verhelderd gelaat de hand reikende, die door deze gemeenzaamheid verrast en verheugd, al aanstonds een luchtiger toon aannam, en met het gewone »zoo mag ik u dan voorgaan" den weg wijzende, hem voorging naar zijne woning, een weg, die echter zich zelven wees, want de huisdeur stond open en de goedige, wat bedeesde vrouw des huizes hield zich gereed den komende te ontvangen.

»Om ’s hemels wil, Floris, beraad u beter," fluisterde Hendrik, die hem op zijde trad, »waartoe nog langer oponthoud…?"