weelen broek opgebonden met satijn lint, en rosetten, waarin diamanten flonkerden. De Villiers droeg nu ook niet zijn gemakkelijken kamerrok, maar was in deftig zwart laken gekleed, doch zonder anderen opschik dan een geplooide kraag en lubben van kamerrijksch doek en eene zware geschakelde gouden halsketen, waaraan eene medaille hing, die het borstbeeld van Prins Willem I voorstelde; zeker een geschenk van dien vorstelijken vriend zelf, hem geschonken naar aanleiding van een of anderen belangrijken dienst.
Toen de »zaken" tot beider voldoening waren afgedaan, sprak Everwijn: »Wat ik u eigenlijk het eerst had moeten meedeelen, zoo de toekomst van onze kinderen niet ons beiden het naast aan het hart had gelegen en dus behoorde vóór te gaan, is, u de verzekering te geven, dat Charles zijne boodschap te ’s Hage heeft gedaan met goed gevolg; het bewijs er van is dit briefje van des Graven vertrouwden stalmeester, den heer van Malderé… De Villiers nam het aan met zekere blijde drift, en na het gelezen te hebben, sprak hij vergenoegd: »Gode zij dank! Ik heb mij dus niet vruchteloos met deze zaak bemoeid. De jonge Stadhouder, schrijft mij Malderé »had reeds half en half zijn woord gegeven om den graaf van Leycester naar Zeeland te vergezellen. In zijne argeloosheid zag hij er niets in dan een plicht der hoffelijkheid, maar mijn advies heeft indruk op hem gemaakt en hij heeft, zooals ik wenschte, zich aan den Advocaat van Holland gewend, die er zeer tegen was, dat Maurits »zijn vaderlijken vriend,"zooals Leycester zich noemt, uitgeleide zou doen, en die den jongen Stadhouder door de Staten der provincie eene commissie heeft laten opdragen, welke hem naar eene gansch andere zijde des lands heenvoert; dat geeft mij ruste…"
»Het gerucht loopt, dat wij den Gouverneur-Generaal welhaast op Walcheren te verwachten hebben" sprak Everwijn, »en dat Zijne Excellentie zelfs een tijdlang verblijf zal houden op het eiland…"
»Ik heb daar ook van gehoord; en wat zegt men te Middelburg van dat voornemen?"
»Ik geloof niet dat men er bijzonder mee ingenomen is."
»Terecht; dat oponthoud, nu hij in Holland niet geslaagd is in ’t geen hij beoogde, kon door den listigen Graaf wel eens