men hem al de schuld geeft van zijn slecht bestier; hij had het nooit moeten aanvaarden, dat is het eenige wat men hem kan verwijten."
De Villiers was altijd blijven doorspreken, snel en met den gloed der overtuiging, zonder eigenlijk veel aan zijn hoorder te denken, en meer om uit te storten wat hem op het hart lag en door het hoofd ging, dan om het aan een ander mede te deelen. Deze andere zat hem echter met groote opmerkzaamheid en belangstelling aan te hooren. Al was hij zelf geen staatsman, al hield hij zich geheel buiten de publieke zaken — de kerkelijke uitgezonderd, want hij was ouderling van de Fransche gemeente te Middelburg — toch was hij een te oprecht aanhanger geweest van Oranje, en gebleven van de zaak der vrijheid, om onverschillig te zijn voor ’t geen er omging onder Leycester’s bestuur en hoe de voormalige raadsman van den Prins over diens persoon en handelingen dacht. Hij had hem dus laten uitspreken. zonder hem door een woord van instemming of tegenwerping in de rede te vallen; alleen nu de Villiers zweeg, kon hij eene opmerking niet weerhouden.
»Als mylord Leycester u zoo hoorde spreken,"zei hij glimlachend, »zou hij niet klagen dat gij zijn vijand waart."
»Ik spreek zoo, omdat ik een vijand ben van alle onrecht en oneerlijkheid; een vriend van den Graaf ben ik niet, dat is waar, maar ik ben mij bewust niet van hen te zijn geweest, die hier zijn gezag ondermijnd hebben, en hem gecontrarieerd waar hij iets ten bate des lands wilde ondernemen. In '85, bij eene aan leiding die ik er toe had, heb ik hem dat zelf geschreven, en hij zal moeten erkennen dat ik hem toen goeden dienst heb gedaan…"
»Maar hoe is de Graaf dan nu zoo heftig tegen u ingenomen? Charles schreef mij dat hij, te ’s Hage zijnde, van verschillende zijden heeft gehoord hoezeer het voor u ongeraden zou zijn in Holland te komen, zoolang de Graaf en zijne aanhangers daar nog iets te zeggen hebben. Een man zou als gij, zoo algemeen bekend en geëerd, zoo hier te lande als in ’t buitenland… alom beroemd om zijne zonderlinge kennis en staatswijsheid…"
»Wat zal ik u zeggen?" hernam de Villiers met een glimlach; »vergeten burgers worden niet licht het voorwerp van politieken haat. Ik ben nu eenmaal in vele publieke zaken gebruikt en ge-