Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/51

Deze pagina is proefgelezen

aan, zóó deemoedig en met zulk een sprekenden blik, dat zij het eerst hare helder blauwe oogen nedersloeg, en eene kleur kreeg als de rijpste perzik, die zij hem trachtte aan te wijzen, niet anders dan of zij zelve door beschaming getroffen werd.

Hendrik Prouninck, die, zooals men denken kan, op dezelfde wijze bediend werd als zijn makker, hoewel niet het eerst, en die niet dezelfde aanleiding had om het aangebodene ongebruikt te laten, begon nu den inval van den jongen Graaf recht te waardeeren, vooral bij de overweging, dat het onthaal dus kort en zakelijk ingericht, niet veel tijd zoude nemen, en dat de terugtocht er te sneller en lustiger door volbracht zoude worden; maar hij was nog niet aan het einde. Het is waar, Floris was reeds van tafel opgestaan, maar hij had zich nu aan een venster begeven en was in een druk gesprek met den gastheer en diens minnelijke nicht, of eigenlijk luisterend naar den eerste, met een voorbeeldeloos geduld, terwijl hij met de laatste een ander gesprek voerde zonder woorden, dat zeer zeker niet het minst zijne aandacht trok. Meester Jacob Jeremias verklaarde zijn jeugdigen gast het onderscheid tusschen een baas-molenaar en een eigenaar van een molen, zooals hij zelf was, die nog daaren boven in zijn persoon vereenigde de waardigheid van Heemraad van Rijnland, en die van Penningmeester van het molenbestuur, terwijl hij tevens een uitgebreid en handel in granen dreef, die hem alleen maar de gelegenheid liet om de zomermaanden in de huizinge bij den molen door te brengen, daar hij des winters verplicht was zijn kantoor te houden te Leiden; dit alles niet zonder te laten doorschemeren, dat hij onder de deftige burgers werd gerekend, en dat deze gezamelijke werkzaamheden niet nagelaten hadden hunne vrucht te dragen. De jonge edelman moest het gevoelen, dat hij, Mr. Jacob Jeremias gansch geen gering personage was in zijn kring, en wij houden het er voor, dat de burgerman, bij zijne gulle opsnijerij, den vrijen loop liet aan dat trotsche zelfgevoel, dat hij in den edelman zoo hoogelijk zou veroordeeld hebben. Deze merkte het niet op; hij had het veel te druk met dat andere gesprek, waarvan het ons al te moeielijk valt den inhoud weer te geven, omdat het zich beter raden laat, dan onder woorden brengen. Wij hebben echter redenen om te gelooven, dat het over gansch andere punten liep, en dat het den jongen Graaf vrij wat meer belangstelling inboezemde. Ongelukkig voor hem