Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/52

Deze pagina is proefgelezen

werd het gestoord door eene oproeping van de juffers Jeremias aan Francijntje, om haar te helpen »wat bloemen en groen kruid te plukken, tot versiering van het nagerecht;" maar het had in van Pallant een wensch doen rijpen, dien hij met ongewone wilskracht zoude najagen, en tot welks vervulling hij de preliminairen opende met eene behendigheid, die geen kwaden dunk moest geven van den toekomstigen diplomaat.

»Hoe jammert het mij, Mr, Jacob Jeremias, dat ik nu niet eens recht op mijn gemak de inrichting van uw molen kan bezien, benevens uwe stallen, uwe schuren en het gansch beslag van zulk een druk en nut bedrijf…"

»Niets verhindert dat, zoo Uwe Genade lust heeft…"

»Ik heb zeer veel lust, maar… ik worde ginds in het dorp gewacht, en wat het ergste is… gij krijgt… gasten…"

»Als het eerste geen bezwaar ware voor u, zou het laatste dat zeker niet zijn voor mij… Wij wachten gasten, dat is waar… maar het getal is onbepaald; er is altoos op meerderen gerekend dan er genood zijn, een vriend brengt licht een vriend mede, men schuift wat in aan tafel, daar wordt een teljoor meer gezet, en dan is ’t hoe meer zielen hoe meer vreugd, zonderling op een dag als deze, want ge moet weten, heer en vriend, ik wil niet dat mijne meisjes en mijne nicht in de herberg dansen tusschen de boeren in, die vechten, drinken en bekkensnijden; toch moet de jonge jeugd wat wijs hebben op eene kermis. Zoo zijn we gewoon op de Valkenburgsche paardenmarkt een vroolijken dag te geven ten onzent. Eenige hunner vrienden, alle jongelieden van goeden huize (ik heb niet graag dat mijne kinderen met allerlei slag van luiden omgaan) komen hier straks met hunne jofferen eten; het nagerecht houden we in de open lucht onder de boomen voor ’t huis; dan gunne ik ze een watertochtje op den Rijn, daarop volgt er mogelijk een rondedanske in de ruime schuur op ’t groene gras, en zoo verloopt de dag al liefelijk en in alle deugd en eere, daarna wandelt het jonge volkje naar Leiden terug, of ik laat ze in mijne tentjacht naar huis brengen… als de gelegenheid het toelaat."

»Ziedaar, wel met recht een vroolijken dag, en een goed vooruitzicht voor wie hier genood zijn," hernam Floris met een luiden zucht.

»Wel, jonker," hernam Jacob Jeremias lachende, gij zijt genood,