Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/55

Deze pagina is proefgelezen

»Dan bewijst dat toch niet dat men zich behoeft te onderschikken aan zijne omgeving… allerminst dat men niet het recht zou hebben mee te genieten van de academische vrijheid," sprak Floris nu met te meer levendigheid, daar hij wilde overtuigen, waar hij zelf niet zeker was,

»O! dat is wat anders… verschoon ons, van Pallant, wij dachten dat gij een weinigje onder den scepter stond van den Burgemeester," zei Flip Leenaertsz glimlachend.

»De Burgemeester!" riep Floris losweg en met zekere minachting, »die weet heel goed dat ik eenmaal zijn oppermachtige Heer zal zijn, en hij… reguleert zich daaraan nu intijds!"

»Die zal dus de hindernis niet zijn," hervatte Willem van Oosten, »maar die andere… die Fransche Heer, ik ben ’t niet die het zeg, maar tot Leiden gaat de sprake, dat uw gouverneur wel scherpelijk de plak voert over u!"

Een gloed overtoog de wangen van den zeventienjarige. »Mijn gouverneur, meester van Oosten, is een edelman, die mij het rapier leert behandelen, en geen schoolmeester, die de plak voert; en om u te toonen dat ik vrij ben in mijne bewegingen, zoo ras ik dat zijn wil, zal ik hier blijven zoolang het mij lust, zoolang als gij overigen" , eindigde hij luid en driftig.

»Dat ik u bidde, mijn lieve, genadige Heer! doe niet wat gij zegt, en volg mij, want bij mijne trouwe, ik blijf niet," smeekte Hendrik.

»Dat is ook wel mijne intentie, Prouninck," sprak Floris hoog, »gij keert naar Valkenburg terug, om dien heeren te berichten, waar ik mij bevinde, en aan te zeggen, dat ik geresolveerd ben den dag hier over te brengen en hen verzoeke mij tegen den avond den stalmeester la Fontaine te zenden met de paarden, om naar Leiden terug te keeren."

De studenten klapten in de handen van voldoening. »Dat is braaf gedaan! Leve de jonge Graaf van Culemborg, die zich een jolyselijke gezel wil toonen", riepen zij nu.

»Maar is het juist noodig dat de jonge Heer Prouninck daarom het gezelschap verlaat, men kan een knecht van den molen nemen voor die boodschap…"

»Dat is onnoodig, meester Jacob Jeremias," sprak Hendrik schielijk, »ik ga…"

»Zou de hoffelijkheid niet vorderen dat ik de heeren mede