Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/57

Deze pagina is proefgelezen

de, en veelbeduidend met de oogen knippende, terwijl hij er op volgen liet »de zoon van den rijken lakenverver op de lange gracht, Simon de Breede…"

»Daar is niets van aan, oom, dat weet gij wel;" hernam zij met een koel, knorrig gezichtje.

»Ja, ja, ik weet wel hoe ’t onder de jongeluiden gaat!" riep de oom lachende:

„Eerst in ’t heimelijk een jaartje,
En dan voor de luiden een paartje!

Nu, kind! gij behoeft me zoo boos niet aan te zien, daar steekt geen kwaad in, en de jonker zal het niet rond vertellen."

»Och oom!" was alles wat zij kon uitbrengen, terwijl zij beurtelings kleurde en verbleekte onder den zonderlingen blik, dien van Pallant op haar bleef richten; zij moest zich afkeeren om een traan weg te sluiken.

»Meester Jacob! nu laat me den molen zien," dwong Floris, diens arm nemende, en Francijntje voorbijstuivende beet hij haar toe: »Ik weet wel waarom ik weg moest! maar nu blijf ik, u ten spijt!"

Het arme kind wist niets te antwoorden.

»Fransje! ge zoudt ons wat helpen om de salade toe te maken," klonk de stem der moei.

Zij moest gehoorzamen en den jonker samen laten met den verraderlijken oom.

Men heeft veel gespot en geklaagd over les enfants terribles, maar de terrible oom is, zoover wij weten, niet geëxploiteerd, en toch ’t is ongelukkig een rijke mijn.

In vollen ernst; bloedverwanten met hunne zoogenaamde aardigheden, onvoorzichtige plagerijen, en bovenal met hunne voorbarige waarschuwingen, zijn dikwijls de bewerkers van veel kwaad in de jeugdige gemoederen, waarover zij behoorden te waken. Zij brengen gewaarwordingen tot rijpheid, of leiden ze tot eene uitbarsting, die zonder hun toedoen wellicht waren weggedreven als morgenwolken, en die door hun onhandig tusschentreden, toenemen in omvang of in diepte, tot groot gevaar en somtijds zelfs tot groote schade van de weerlooze slachtoffers.

De verschrikkelijke oom zou intusschen zijne prooi niet meester