Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/60

Deze pagina is proefgelezen

zich zien. Al de jongelieden antwoordden in hare plaats, door in de handen te klappen, toen Floris zich naast haar neerzette.

Een paar Rijnsburgsche rederijkers hieven een couplet aan van een lied, dat te zijner eere door hunne kamer was opgezongen, bij gelegenheid, dat de Leidsche Magistraat hem den eerewijn bood.

O edele prince, hooch van moede ende prudentie,
God geve u Sacrum, en Minerva groote sapientie,
Virgilii Poesis ende Ciceronis Eloquentie,
Opdat gij bloeijen mooght tot grooter eere ende reverentie,
Ende’ t landt regeeren met grooter begeeren ende prudentie,
Wij augierkens tot Ri;nsburch wenschen u saem,
Dat gij mooght worden tot de regimente bekwaam.

»Wat een flauwhartige poëet, die Ovidius en Amor niet heeft weten bij te brengen," fluisterde Flip den Graaf in, »aanvaard mijnen wensch in proza, dat de laatste u jonstig zij."

De ongelukkige Simon de Breede had intusschen nog geene plaats gevonden. De gastheer en vrouwe zagen elkander bedenkelijk aan. ’t Was toch een beste, brave jongen, en zijn vader een notabel burger van Leiden, deken van het lakenweversgilde; rijk genoeg om burgemeester van Leiden te zijn, waarom zouden ze hem de eereplaats niet bieden?

Alzoo deden zij, en Simon nam haar in met vrij wat meer ostentatie dan Floris zou gedaan hebben en zeker met veel minder spijt dan deze zou gevoeld hebben, zoo hij daar had moeten blijven.

»Nu wat stilte, lieve vrienden en een goed woord spreken!" vermaande Jacob Jeremias, en hij nam zijn hoed af, en vouwde de handen eerbiedig tot het gebed.

Geen jonkman zoo dartel, geen juffer zoo jolig, die het voorbeeld niet navolgde in allen eenvoud en ootmoed.

Het karakteristieke der eeuw. Men vond geen kwaad in pretmaken, maar men dacht aan God, men geloofde aan God, en men schaamde zich dies niet; zekere beschaving en zekere verlichting, waar sommigen, in onzen tijd zoo trotsch op zijn, had nog niet ingegrepen in die harten. Men beschuldige mij vrij van zucht naar achteruitgang, waar ik durf wenschen dat velen ook nu nog er de hunne voor mochten sluiten, en liever dan zich dus te