Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

plaatsen op de hoogte van hun tijd, mochten afdalen tot de laagte van Huygens, die geen dweper was, en geen asceet; maar een staatsman, maar een dichter, maar een man van vernuft en van wetenschap, en die zich niet te groot achtte om tot God uit te roepen:


Hebt medelijden met den Weter,
En, dien Ghij wel doet, doet hem beter
Gedooght niet dat in wetenschap
Mijn wanckelend Geloove slapp’
’t Was een mirakel mij te scheppen,
En, dat sich dese leden reppen,
En dese ziel met haer bedrijf,
Is meer mirakels dan mijn lijf:
Maer ’t schepsel overeind te houwen
Is minder niet als ’t eerste bouwen,
En, schiept Ghij mij niet alle daegh,
’t Gebouw lagh dusend mael omlaegh;
Schept en herschept Verstand en Reden,
Soo dat sij, meesters van de leden,
Haar weten buygen naar de Wet,
Die Ghij den Weter hebt gezett
Soo sal dat WETTELIJKE WETEN
Gehoorsaemheid en liefde heeten,
En strekken tot des Weters nut;
Soo sal de roede zijn geschutt,
De dobb’le roede dijner slagen,
Die Ghij den knecht dreigt te doen dragen,
Die ’s meesters wil weet en verstaet,
En willens wetens tegen staet.




III.

Nu wij onzen held zoo naar zijn genoegen geplaatst zien, kunnen wij een tijdlang het oog van hem afwenden, en eens omkijken naar de heeren van zijn geleide, die zeker door zijne verlengde absentie, in geene geringe verlegenheid zijn gebracht, en al kunnen wij het in den jongen Graaf verschoonen, dat hij, verlokt door de omstandigheden en onder de opwelling van een