Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/76

Deze pagina is proefgelezen

»Gij vat mijne woorden averechts op," viel Alartsz in met eenige verlegenheid, »ik wilde geene aanmerking maken op uw persoon en leefwijze, ik bedoelde alleen dat de Gravin…"

»Dat is het juist waarop ik komen wilde, mijnheer! Op het geen mij betreft, zal ik in dezen niet achten; maar ernstig en dringend moet ik u vermanen, om over u zelven te waken daarin, dat gij u niet toegeeft in de noodlottige gewoonte, om bij iedere aanleiding toespeling te maken op den persoon en de gedragingen der Gravin, en op die wijze de rampzalige tweedracht, die daar heerscht in ’t doorluchtig huis van Culemborg telkenmale voor ieders aandacht te brengen en te verlevendigen; in stede daarvan behoorde ieder van ons, die eenigen invloed zou kunnen hebben op een der partijen, alle vlijt aan te wenden om die te dempen, of voor ’t minst te doen vergeten. Maar boven alles dringe en smeeke ik u acht te nemen daarop, dat gij u niets diergelijks laat ontvallen in presentie van den jongen Graaf, het geen van de allerschadelijkste werking zou konnen zijn, — te meer daar deze op alles, wat zijne moeder betreft, zeer bijzonder oplettend is en uitermate aantrekkelijk, en als ik vreeze reeds meer dan noodig is zal zijn ingelicht over de oorzaken van het treurig misverstand, dat er tusschen zijne ouderen is heerschende."

»Ik versta u!" sprak Alartsz met bitterheid, »het behoort tot de voorwaarden, waarop gij uw ambt houdt, dat gij Phillippa Sidonia van Manderscheidt zult voorstaan en verdedigen."

»Het behoort tot de voorwaarden van mijn ambt, de moeder van mijn pupil te eerbiedigen en te doen eerbiedigen, door allen die hem omgeven, zoowel als den vader," hernam de la Rivière fier en levendig. »Van de verdediging der Gravin kan geene sprake zijn, daar wij niet zijn aangesteld om te rechten over hare daden, zoomin als over de handelwijze van den Graaf. — En nu, mijn heer! om best wille, om des vredes wille, ook tusschen ons, houd mijne woorden in gedenken, en laat het dus genoeg zijn."

»Mij is het over genoeg!" sprak de Burgemeester, ten deele overtuigd, maar niet te min gekrenkt, »het is zelfs te veel, want gij hebt mij door uw wijdloopig betoog afgeleid van het eerste en noodigste, namelijk te handelen in het geval dat nu allereerst voorziening vraagt: de terugkomst van den jongen Graaf, en daar ik bemerk dat gij er u buiten wenscht te houden, zoo zal ik la Fontaine maar afzenden uit mijn naam alleen, en meester Ber-