Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/85

Deze pagina is proefgelezen

te spreken van de schitterende uitzichten op vorstengunst en eereambten, die hij prijs gaf, werd daar niet minder van hem gevraagd dan het werkelijk afstaan en verlaten van al zijne bezittingen en heerlijkheden, en het als balling wegtrekken naar den vreemde, zonder eenige vaste hoop van terugkeer, zonder andere zekerheid dan deze: dat gevangenschap en levensgevaar hem wachtten bij de wederkomst in \’t vaderland, en zonder dat deze offers later voor hem zooals voor sommige anderen, tot eene schitterende vergelding hebben heengeleid. Hij heeft de gevolgen van die offers moeten dragen zijn leven lang, en zijn zoon zelf heeft er de naweeën van gevoeld. Dat was niet de schuld van Willem den Eersten, die zijn trouwen vriend en bondgenoot in den strijd geenszins verachteloosde in den tijd der aanvankelijke overwinning; dat lag evenmin aan de Staten van Holland en Gelderland, die het hunne deden om hem de geledene verliezen in eere en erkenning te vergelden; maar dat was de natuurlijke uitkomst, door vrienden raad noch daad af te weren, de kosten van den torenbouw (geen Babelsche voorzeker), die deze bouwheer vooruit had berekend, en die hem nochtans niet hebben afgeschrikt. Daar wordt van hem getuigd: »dat hij niet heeft aangezien sijne vrienden en verwanten, noch sijne goederen, noch sijne alliantiën, noch sijne playsieren, noch alle andere consideratië, die den persoon van oordeel souden meugen bewegen en onmoedigh maken, noch de onsekere uitkomste van so glorieus voornemen ende het perickel om te verliezen eer, goedt ende leven."

Wedergekeerd tot zijn graafschap en dat deel zijner bezittingen, dat niet in de macht des vijands was gebleven, vond hij die zooals ze zijn moesten, nadat ze tot eene roof waren gelaten »aan de Spagniaerden en hare adhaerenten, aie deselve na haren lust en gevallen, hadden verruckt, gepluckt, beseten ende daarinne gedomineerd," zooals zijn zoon zich er over uitlaat. Die verwoeste goederen nu, door uitgeplunderde onderdanen bewoond, of van de inwoners verlaten, was alles wat den schatrijken Graaf aan tijdelijke bezittingen was overgebleven, en van ’t geen hij nog zijn eigendom kon noemen, was het meerendeel tot ontzettende sommen verpand, om in de oorlogskosten van Oranjes leger te helpen voorzien; een deel van zijn zilver en goud had hij laten versmelten en tot geld slaan voor datzelfde doel, En het was toen niet de tijd, dat een adellijk huis zich uit zulke diepten kon op-