Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/86

Deze pagina is proefgelezen

heffen tot vorigen welstand; de arbeid van den landman, die de rijkdom van den landsheer moest daarstellen, werd verachteloosd voor den krijg, de ploeg bleef verlaten voor het zwaard, en uit onzekerheid of niet de vijand zou oogsten, verzuimde de zaaier zijn akker van koren te voorzien; schaarschte, hongersnood, armoede, waren de noodwendige gevolgen van deze verachteloozing, en waar zij den gebogen vazal tot verpletterens toe drukte, kon zij den hoogen leenheer geene gelegenheid geven om het hoofd op te richten, en zich te herstellen van geledene verliezen. Daarbij kwam nog dat vijandige naburen en hebzuchtige bloedverwanten partij trokken van de verwarring in Culemborgs zaken en van zijne tijdelijke ongelegenheden, om ingrepen te doen in zijne rechten, en eischen en aanspraken te laten gelden, wier inwilliging hem werd afgeperst tot vermeerderd bezwaar zijner moeielijke omstandigheden. Door dit alles te zamen, was de Graaf, die aan het hof der Landvoogdesse, vreemdelingen en landgenooten door zijn schitterend prachtvertoon had verblind, die gewoon was zijne vorstelijke stallen gevuld te zien met meer dan honderd paarden, die gestadig vijftig bedienden, zijne kleuren dragende, in dienst hield, onafhankelijk van een aantal personen uit den lageren adel, die zekere ambten bekleedden in zijn huis of bij zijn persoon, die Graaf, die op zijn slot te Culemborg, of op zijne goederen in Braband, Duitschland of Zeeland; op zijne jachten; bij zijne feesten; op zijne reizen, zich gedurig omringd en gediend zag als een vorst, er toe gebracht om in 1592 openlijk te verklaren: »dat zijne middelen hem niet toelieten om in de onkosten van eene drievoudige hofhouding te voorzien!" — »Maar waarom dan ook drie hofhoudingen?" vraagt een bescheiden lezer en kan die vraag doen, zonder op te houden dat te zijn. Voor wij die vraag beantwoorden, moeten wij doen opmerken zekere punten van lotsgemeenschap, die deze eerste Graaf van Culemborg heeft gehad met Willem den Eersten. Aan het Hof van Maria van Hongarije gekomen, om zijne opvoeding als edelman te voltooien, vond hij er den jongen Prins van Oranje reeds onderscheiden door Keizer Karel V, werd nevens hem deelgenoot der keizerlijke gunst, verdiende zijne sporen als hij in de keizerlijke oorlogen, en verbond zich aan hem met eene jeugdige vriendschap, die in latere jaren onder strijd en lijden zouden rijpen tot een vast en heilig verbond. Evenals Oranje (en wellicht