Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/88

Deze pagina is proefgelezen

zoon geboren, een erfgenaam, naar den vader Floris genoemd; eene gebeurtenis, die niet slechts het Grafelijk slot, maar ook de burgers van Culemborg en de vazallen der Heerlijkheid met de grootste blijdschap vervulde en met openlijke vreugdefeesten werd gevierd. Twee jaren later braken de orkanen los, die de krans van echtelijk heil zouden uiteenrukken, en den band des vredes onheelbaar breken, zonder dat de kluister des huwelijks daarom kon worden geslaakt; in den aanvang zag men slechts enkele grauwe wolkjes opkomen, die den huiselijken hemel verduisterden. De Graaf merkte op, dat zijne gemalin behaagziek was, al meer en meer begon toe te geven aan eene overhelling tot ijdelheid en wuftheid, en kwistige prachtliefde vereenigden een volkomen gebrek aan orde. Zoo grievend de eerste ondeugden waren voor zijn hart, zoo gevaarlijk waren de andere voor zijne belangen, in een tijd, waarin hij zelf alle krachten moest inspannen, om het lot zijner onderdanen te verbeteren en zijne eigene zaken uit hun staat van verwarring en verachtering op te heffen door een goed toezicht en een verstandig overleg; maar Philippa-Sidonia was de moeder van zijn erfgenaam, zij had schitterende eigenschappen, die menig oog zonneblind maakten voor hare gebreken, en zij heerschte over den Graaf, door de macht harer bekoorlijkheden. Van Pallant-Culemborg bleef meer toegeven dan hij moest. Het deel zijner goederen, dat onder den vijand lag, kwam langzamerhand weer in zijn bezit. Bij de pacificatie van Gent was hem eene jaarlijksche schadevergoeding toegezegd voor zijn verwoest en geplunderd huis te Brussel. De Prins en de Staten trachtten hem de geledene verliezen te vergoeden, zooveel doenlijk was: hij was dus wel minder rijk, maar toch nog niet arm naar zijn stand, en de hofhouding op Culemborg kon ingericht blijven op grootschen, vorstelijken voet, ter ontvangst van vrienden en voorname vreemdelingen, tot het geven van feesten en jachtpartijen, waarbij de Geldersche en Utrechtsche adel toeliep. Sidonia kon leven in luidruchtig feestgewoel zoo zij het begeerde, zij kon zich omringd zien door hare Duitsche verwanten, door de Graven van Nassau, van Hohenlo, van Hohenzollern, door de Nederlandsche edelen, aan van Pallant verwant of verbonden. Haar leven kon vroolijk zijn en vol afwisseling, zonder dat het opzien baarde of haar gemaal tegenstond; zij had pages en kamerlingen tot haar bijzonderen dienst; zij had