Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/90

Deze pagina is proefgelezen

waan, aangevuurd door de influisteringen van onvoorzichtige vrienden, spraken ditmaal het luidst, en hij luisterde naar die stemmen het meest, tot zijne eigene groote schade, en het volkomen verderf der Gravin, die nu, niet langer omringd en als gehoed door de achting der wereld, wanende dat zij niets meer had te ontzien, allerminst haar gemaal, zich geheel overgaf aan vleiers en slechte raadslieden, die belang hadden bij eene onheelbare breuk, en die haar aanzetten om den Graaf dag op dag nieuwe krenkingen aan te doen en hem openlijk te trotseeren! De toorn des Graven steeg tot woeste drift toen hij zich dus getrotseerd zag door de schuldige vrouwen hare aanhangers; van zijne zijde gaf hij telkens meer gehoor aan oorblazers en valsche vrienden, en het echtelijk krakeel sloeg over tot eene openlijke vijandschap, waarbij men van weerszijden er slechts op bedacht scheen elkander hoon voor hoon en smart voor smarte weer te geven, en waaruit allerlei onheil en gevaar te voorzien was, ja, de ondergang van het grafelijk huis van Culemborg.

Ook vereenigden welgezinde bloedverwanten en vrienden zich nu om eene verzoening te bewerken, die onder de leiding van den vromen en wijzen Graaf Jan van Nassau, den Ouden, goede kans had te gelukken, en waarbij zij elkander beloven zouden »alles te vergeten, geene verwijtingen te doen, die tot nieuw misverstanrl aanleiding konden geven, zich als christelijke echtgenooten jegens elkander te gedragen, geen toorn noch verbittering plaats te geven, noch zich tot dezelve te laten opwekken. De Graaf zou de Gravin op zijn slot te Culemborg aanzienlijke eerlievende mannen en vrouwen van adel toevoegen, om met hun raad het huishouden te besturen, haar in de kerk, en de stad, op de wandeling te vergezellen; de Gravin zou aan hare zijde zich tuchtig, stil en ingetogen jegens haar man gedragen, alle verdacht verkeer, ook alle aanleiding tot opspraak en vermoeden vermijden, en geen gezelschap houden zonder raad, voorweten of bijstand van den haar omringenden adel."

Die voorwaarden schenen niet dan billijk, maar toch moesten ze zwaar zijn voor eene vrouwals Sidonia van Manderscheidt. Het was haar plaatsen onder het opzicht, onder de onophoudelijke bewaking en bespieding van personen, door haar gemaal tot die taak gekozen, en die gewapend met den eisch dat zij alles wat »opspraak en vermoeden kon geven," zou vermijden, haar iedere