Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/91

Deze pagina is proefgelezen

vrije beweging, ieder woord, iederen blik tot fout konden maken; het was de toestand van eene staatsgevangene, door verspieders omringd, het was niet meer de positie eener gemalin in het huis van haar echtgenoot. Doch hoe hard ook, en hoe weinig zij de vrouw was er zich op den duur aan te onderwerpen, de Gravin wilde ze aannemen en de verzoening stond op het punt om getroffen te worden, toen een der personen, op wien voornamelijk de achterdocht des Graven zich had gevestigd, en tegen wien hij eene vervolging had ingesteld, in hechtenis raakte, en voor den rechter geleid, bekentenissen en verklaringen aflegde, die den Graaf afschrikten van de hereeniging, onder welken vorm dan ook. De mogelijkheid dat de schuldige ter zelfverdediging de Gravin kon hebben bezwaard, of dat spijt en moedwil den gevangene tot lastering hadden aangezet, wilde Floris van Pallant niet laten gelden; hij wilde den naam zijner vrouw in den eersten tijd zelfs niet hooren uitspreken, en verwierp iedere nieuwe poging tot bemiddeling, hoewel Vorsten, Graven, Gecommitteerden van Utrecht en Gelre tusschenbeiden traden; hij was nauwelijks te bewegen om de gade, van wier ontrouw hij zich nu zeker hield, behoorlijke verzorging en onderhoud te beloven, en, zelfs nadat men hem die belofte had afgeperst, verzuimde hij er aan te voldoen. Het grieft ons deze harde en deloyale handelwijze te moeten herdenken van den ridderlijken voorstander der vrijheid, maar zij is te verklaren, zoo niet te verschoon en uit de wreede, vlijmende smart der gekrenkte liefde, der geschonden eer, die zijn hart hadden verstaald, en als gesloten voor de stem der billijkheid, terwijl hij, zooals de toorn en achterdocht gewoonte hebben, het oor spitste voor de inblazingen van lasteraars en vleiers, die bij de tweedracht hunne rekening vindende, het hunne deden om alles wat de Gravin had gedaan of gezegd, in een kwaad daglicht te stellen, den schijn als werkelijkheid voor te stellen en uit het twijfelachtige zekerheid te scheppen.

Is zij inderdaad zoo schuldig geweest als de Graaf haar geloofde, dan is de vermetelheid, waarmede zij herhaaldelijk hare onschuld betuigt, de schaamteloosheid, waarmede zij haar gemaal Voor een gerechtshof daagt, om het tegendeel te bewijzen, alleen reeds genoeg om den diepen afkeer en minachting te verklaren, die een fier een hoog gevoelend man heeft opgevat tegen zulke vrouw. Vat zij niet opzag tegen onwaarheid en verkeerde voor-