Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/93

Deze pagina is proefgelezen

te leven. Maar ruste en ingetogenheid waren voor Philippa-Sidonia geene houdbare voorwaarden. Zij was woelziek en rusteloos; zij was arglistig en behendig; zij was stout en strijdlustig; het lag niet in haar plan zich aan vergetelheid te wijden, en in afzondering hare fouten of haar ongeluk te betreuren. Zij verkoos buiten het graafschap om te zwerven, hare ergerlijke zaak voor gerechtshoven te slepen, haar gemaal in te dagen en gerechtelijk op te roepen tot hare verzorging, en allen wie ze hare vrienden achtte of als zijne vijanden kende, in Utrecht, Gelderland of Duitschland in beweging te brengen om hem te dwingen tot datgene, wat hij vermoedelijk, nadat de eerste hitte des toorns was bekoeld, vrijwillig zou hebben gedaan, maar waartoe hij zich niet door zulk en dwang wilde laten verplichten. Hij beantwoordde de verschillende dagvaardingen van het Hof van Gelderland, eenvoudig met niet te verschijnen. Het Hof zelf werd bij gezet onderzoek van de onhoudbaarheid of onbillijkheid harer eischen overtuigd, of wel (hetgeen in die tijden geene zeldzaamheid was) door tusschenkomst van invloedrijke personen uit de hooge regeering, er toe gebracht om van het vervolgen dier zaak af te zien, althans het proces werd niet doorgezet. Het was ook onnoodig geworden, daar de Graaf zich, op aandrang van verschillende personen, had laten bewegen om de bemiddeling aan te nemen van Georg Domproost van Keulen en Lodewijk van Sayn, Graaf van Witgensteyn, den broeder der Gravin, door wier beleid er eene overeenkomst gesloten werd tusschen deze en haar gemaal, die geheel in haar voordeel was, en die in de geschiederlis van het huis Culemborg wordt aangeduid als het »KEULSCH VERDRAG." De beleedigde echtgenoot werd hierbij tot de verklaring gebracht, dat hij niet bedoeld had zijner gemalin smaad aan te doen, maar alleen gehandeld had tot verdediging der eer en reputatie beider grafelijke huizen. Verklaring die nogal vreemd klinkt, daar het voor de eer en reputatie zeer zeker voordeeliger zou geweest zijn, zoo de Graaf minder ruchtbaarheid had gegeven aan zijn huiselijk ongeluk; doch toen als nu, had men reeds gewoonte bij officieele gelegenheden woorden te gebruiken, die niet dan goedluidende klanken waren. — Beiden beloofden verder allen onwil af te leggen (belofte, die geen van tweeën van elkander voor goede munt kon aanne-