Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/96

Deze pagina is proefgelezen

op het welverzekerde slot Culemborg, dat de Graaf zelf niet dan om drang van staatsbezigheden verliet, en na 1587 in ’t geheel niet meer, en hoewel de toeloop van vreemde gasten en naburen hoe langer hoe meer verminderde, en ten laatste geheel werd afgesneden, en beperkt tot een enkel vriendenbezoek, tot de weinige personen, waarmede hij te raadplegen had over de aangelegenheden van ’t gemeene vaderland, of over zijne particuliere zaken.

Na de verwijdering van de Gravin begon van Pallant zijn hofstoet al meer en meer in te korten, en tot een twintigtal dienaren te bepalen; maar de omgeving van den kleinen Graaf verminderde niet, integendeel, de drom die dezen omgaf, groeide aan met zijne jaren; toen hij den leeftijd had bereikt waarop hij de verzorging der vrouwen ontberen kon en in mannelijke handen overging, werd hij toevertrouwd aan verschillende leermeesters, die allen op ’t kasteel kwamen wonen, en onder het opzicht werden gesteld van »twee directores wezende geleerde adellijke personen, waaraan het welvaren van den Huize Culemborg gelegen was." Aan deze edelliedeli was in ’t bijzonder aanbevolen »de bewaring van den persoon des jongen Graven," maar tegelijk rustte op hen de verantwoordelijkheid van geheel zijne vorming en opvoeding; het is dus ontwijfelijk dat de Graaf ze gekozen zal hebben met de grootste omzichtigheid en met volkomene kennis van hun karakter en opiniën. Zij hadden belang bij de toekomst van het Culemborgsche huis, deelden de inzichten van den regeerenden Graaf, en waren bereid om tot diens bedoelingen mede te werken, uit alle hunne rnacht. Zij konden dus niet gunstig gestemd zijn voor de Gravin, en zullen de meest mogelijke waakzaamheid geoefend hebben om alle verstandhouding af te keeren, die de moeder zou trachten aan te knoopen met haar zoon. Waarschijnlijk is hun dit gelukt. Maar het ging boven hun vermogen te beletten, dat de Gravin kennis droeg van ’t geen er omging op het slot Culemborg en voorviel met den jongen Graaf. Philippa-Sidonia had hare partij in de stad en in ’t Graafschap, zoowel als onder den Gelderschen en Utrechtschen adel, en zij was de vrouw niet om hare voordeelen ongebruikt te laten. Onder de dienaren, die de Graaf van tijd tot tijd afdankte, waren misnoegden, of dezulken, die uit belangzucht zich aan de zijde der Gravin schaarden, bij welke zij tijdelijk ondersteuning vonden of werke-