Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/108

Deze pagina is proefgelezen

VII.


»Mij wreken op deze Bourgondiërs!” had de Markgravin van Spangenheim uitgeroepen, toen zij, eindelijk alleen, de tranen van vernederden trots onweêrhouden vloeien liet. »Mij wreken op deze Bourgondiërs!” had zij herhaald, toen Sigibert, die menige persoonlijke verdeemoediging ondervonden had, zijdelings zijne grieven op haar laadde. »Mij wreken op deze Bourgondiërs!” was weder haar woord geweest, toen de Graaf, haar vader, met meer zegepraal dan verschooning hare klachten had beantwoord; en waar ze om zich heen zag, nergens vond zij de hand, die haar steunen, nergens het middel, dat haar dienen kon tot haar onedel doel. De uitsporigste plannen woelden haar door het hoofd; altijd stuitte zij op eene onmogelijkheid. Iets van hare verbittering kon ze wel lucht geven voor menig luisterend oor, dat gretig opving; want bij eene nadere bekendheid hadden alle Duitschers grieven tegen alle Bourgondiërs. De onvoldaanheid met zich zelve, de harde erkentenis hunner minderheid der eersten, door de laatdunkende vreemden met geenerlei heuschheid bewimpeld of tegemoet gekomen, verhardde zich eindelijk tot een stuggen trots, tot die bekrompene nationaliteit, die verachtte wat niet het hare was, omdat… het buiten haar bereik lag. De schitterende Bourgondiërs hadden duizenderlei gelegenheid, om de grovere manieren, de min gekuischte zeden der Duitschers op te merken en met fijnen spot belachelijk te maken. En men moet hun het recht doen, te zeggen, dat ze de gelegenheid zelden lieten glippen. Bij het dagelijksch verkeer op feesten, bij samenkomsten, in het tournooispel, botsten zij zich telkens, en nooit zonder dieper te wonden, dan met de stompe lansen van een spiegelgevecht. »Tellement” zegt Arnould de Chatelain, »qu’il en résultait non