Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/113

Deze pagina is proefgelezen

staren zóó peinzend rond, hij is zóó verstrooid en hij zucht zóóvele malen, dat het wel te zien is, dat er iets ongewoons in hem omgaat, dat het niets vroolijks zijn kan. Zoo Sigibert er iets van heeft opgemerkt, schrijft hij het toe aan een nacht, doorgebracht in spel en wijn, en hij heeft er, met verschooning voor den lieveling, het zijne van gezegd. Tegen gewoonte wint hij van hem voor de tweede maal het spel. Toch heeft hij hem op menige onachtzaamheid opmerkzaam gemaakt; in ’t eind roept hij ongeduldig: »Romuald! waar is dan toch uw hoofd? sedert tien minuten staat uw Koning schaak, en gij speelt voort zonder er op te letten; nu brengt gij uw witten Raadsheer op het zwart en gij hebt daar zooeven uw eigen pion genomen voor den mijnen. Op mijne eer! ik word nieuwsgierig het liefje te zien, dat u zoo in verwarring bracht.”

»Het is zeker plicht, zijn Vorst te beschermen,” sprak Romuald voor zich heen.

»Neen, waarachtig! hij is meer dan verbijsterd, hij is volslagen dol!” hernam Sigibert, de stukken in wanorde werpende. »Als gij nog hersens genoeg hebt om het te onthouden, laat mij dan een beker Moezelwijn geven.”

Toen Romuald, schielijk tot zich zelven gekomen door het plotseling eindigen van een spel, waar hij geene aandacht aan gaf en dat hem juist daardoor tot mijmeren uitlokte, met eenige haast opstond en het gevraagde deed brengen, kwam juist de Markgravin binnen, gevolgd van haar Italiaanschen bondgenoot.

»Br! ik drink nooit uit dien tinnen beker, zonder walging en schaamte,” zeide de jonge Markgraaf; toch bloosde hij over zijn eigen woord, bij het onbeschrijfelijk smartelijk verwijt, dat zijne moeder hem tot antwoord toewierp.

»God straffe den Hertog van Bourgondië” die de Duitsche zonen hunne moeders leert verachten!” sprak zij hevig.

»Mevrouw! zoo die Vorst hieraan schuld heeft, weet ik niet wie er onschuldig aan zijn kan.”

»Als gij het zóó meent, Mijnheer! ben ik niet hier gekomen om met u te spreken; anders had ik u veel te zeggen… gij verzelt heden den Aartshertog naar St. Maximijn?”

»Ik kan er mij niet van ontslaan; ’t is voor het eerst, en mijn goede meester begon de gewoonte aan te nemen van mij ter