Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/115

Deze pagina is proefgelezen

drukt door den dwingeland… en dat alles kon hij verhoeden door één woord! Moest hij niet… maar dan weêr kwam een edelmoedig eergevoel boven. Hoe! hij was het huis van dien Vorst binnengeslopen, met geen beter doel dan uit onrust over eene geliefde, uit eigenbelang dus alleen; hij had er in rondgedwaald, vermomd, als alleen lafaards doen. Met die vermomming was hij doorgedrongen tot dien Hertog, die de diepste geheimen zijner ziel had blootgelegd, zoo vrij en onbewimpeld, als ware hij alleen geweest met God of met zijn biechtvader, alleen in het volle vertrouwen op de goede trouw van wie hem omringden en die hij voor zijne gezworen dienaars hield, wien hij niet eens door een opzettelijk bevel had noodig geacht het stilzwijgen op te leggen, zeker als hij was dat het wel bewaard moest zijn. En dan een Vorst, die met zooveel edele rechtvaardigheid de onschuld van zijn dierbaar meisje had beschermd en geprezen, die voor haar had gezorgd, als geen broeder het beter had kunnen doen. Moest hij dien Vorst zoo onedelmoedig, zoo laaghartig van zijne dierste wenschen versteken, zijne hooge ontwerpen in duigen slaan? Hij had zich verscholen, vermomd, was spion geweest; maar tot hiertoe ondanks zich zelven; — moest hij nu ook nog verrader worden? Moest hij het vrijwillig zijn? Daarbij overdacht de jongeling het gevolg van zijne woorden, als hij gesproken zou hebben. Hoe die machtige Hertog, van wiens gewelddadige hartstochten hij reeds zoovele blijken had gezien, in woede ontvlammen zou, zoo hem zijne begeerte werd ontzegd, — en die Hertog was met een goed deel van zijn leger, met zijne beste edele en strijdbare mannen, als in het hart van het Aartsbisdom gelegerd: zou hij bedaard en vredig aftrekken, na zulk eene vriendschapsbreuk met den Keizer als dan noodwendig volgen moest? Trier, het eerwaardige Trier, al de schoone Moezellanden, die rijke wijngaarden, de lust en de trots van zijne landgenooten: lag het niet alles bloot voor de verwoestingen van die hand, die zoo zwaar en bloedig neêrkwam, waar zij sloeg; zou de Keizer, zijn vaderland hem danken voor den verderfelijken dienst? In ’t eind wie had hem geroepen om zich te mengen in de raadslagen der Vorsten, om de hand mede te slaan aan de lotsregeling der volken?

Wie kon hem hier raden? Wie hier beslissen? Zoo hij iemand