Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/117

Deze pagina is proefgelezen

geweest naar de geheimen van het klooster St. Maximijn, en ik twijfel niet, of deze jonkman zal er haar meer van kunnen zeggen, dan ik, die er soms mijne zaken heb; want hij schijnt er vrijen toegang te hebben, en er tot laat in den nacht dienst te doen.”

»Neen, mensch! ik weet niets,” viel Romuald schielijk in, met toon en blikken, die juist te kennen gaven, dat hij ontzettend veel weten moest.

»Romuald!” riep Sigibert verwijtend.

»Gij zult spreken,” beval de Markgravin driftig.

»God wil het verderf van den Hertog!” sprak de jongeling, als overstelpt van deze verzoeking om zijn geheim te ontlasten.

»Het verderf van den Hertog!” herhaalde Wilfriede met gloeiende oogen; »zoo gij nog langer aarzelt, zal ik u weten te dwingen.”

»Neen, Mevrouw! niet uit dwang, niet uit haat, voor wien ook maar ter eere van God en uit liefde voor den Keizer en zijn huis, en tot behoud van mijn Vaderland, zal ik spreken uit vrijen wil, doch alleen ten aanhoore van den Markgraaf, die mijn wettige Heer is, en van u, Mevrouw! die zijne moeder zijt; deze Lombard…”

»Zal zoo gewichtige verklaringen geen oogenblik in den weg staan,” sprak Bertrando, na een vluchtigen blik gewisseld te hebben met Wilfriede.

Toen begon de jongeling zijne belangwekkende biecht; wij weten wat hij zeggen kon; wij begrijpen ook, welken indruk het maken moest op zijne hoorders. Wij willen alleen mededeelen, dat Sigibert zoo verslagen was van het gehoorde, dat hij met instemming zijner moeder besloot, om alles voor zijn Keizerlijken meester te verzwijgen tot na het feest op St. Quentin, opdat deze niet in overijling behoefden te handelen, te meer, daar de beslissende kroningsdag nog niet was bepaald.

Wij moeten toch nog even de aandacht vestigen op een tooneeltje in het huis van Alterer, in het vertrekje, dat aan Süschen was afgestaan. Het arme kind was lijdend en mocht het niet verlaten. De bezorgde vader beschuldigde de Triersche lucht; Bertha lachte schalk, en Ulrich Alterer meende, dat