Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/122

Deze pagina is proefgelezen

woordigheid des Keizers echter gaf hij dien aan een ridderécuyer en bleef ongedekt. Hij had geen ander wapen dan eene korte dagge met een schitterenden greep in den breeden gordel gestoken, en geen ander halssieraad dan de keten der Vlies-orde; op de linkerborst prijkte het roode kruis van St. Andries, den hooggeëerden beschermheilige van zijn huis. Het was jammer, en toch gelukkig, dat de arme Stischen hem zóó niet zag.

Men wenscht noch wacht eene zoo uitvoerige beschrijving van ieder der Heeren van zijn hof, van den Keizer en het zijne. Men gelooft toch mijne verzekering, dat velen der eersten hun meester nabij kwamen in weelderigheid van keuze en vinding, schoon zeker niet in rijkdom; dat de laatsten den wedijver hadden opgegeven, schoon zeker niet de ijverzucht; dat de Aartshertog met zijn lang gewaad van witte damaststof, en met zijn goudgeel gescheiden haar, iets reins en eenvoudigs had, dat bij zijne achttien jaren goed stond. De jonge Markgraaf van Spansenheim had niets in zijne kleeding, dat de opmerking wekte; bijgevolg ontging hij ook de bespotting. De bekeerde Turksche Prins, Calixte-Ottoman, was mede van dit feest; en Karel, die eene sterke belangstelling had in alles wat vreemd was, gaf hem met blikken en hoffelijke woorden vele blijken van ingenomenheid en onderscheiding. Misschien had hij hem zijne dochter beloofd, zoo hij erfgenaam van den Sultan ware geweest, en geen broeder. Nadat de hooge gasten eene wijl verpoosd hadden in de ontvangzaal, en van verscheidene keurige ververschingen hadden gebrnik gemaakt, en na de gewone aarzeling van Frederik, om de hoogste plaats in te nemen, had er tusschen de beide Vorsten een onderhoud plaats, waarbij zich de wederzijdsche hovelingen uit bescheidenheid terugtrokken, als ware het eene afspraak geweest, om hen ongemerkt alleen te laten. De Keizer keurde daarbij de overeenkomst, door Varnemburg gesloten, volkomen goed, en bekrachtigde die. Karel vernieuwde een bevestigde zijne belofte, en trachtte nu de bepaling af te dwingen van den kroningsdag. Maar Frederik, in hoevele schitterende eigenschappen ook bij Karel ten achteren, had toch sluwheid genoeg, om, zonder bepaald te weigeren, met zoovele omslachtige woorden, met zoo ontwijkende uitvluchten den tijd te korten, zonder tot de zaak te komen, dat er nog niets was