Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/127

Deze pagina is proefgelezen

man… Was, dat niet Uwer Majesteits gedachte? Wij begrijpen het zelve, wij beginnen lastig te worden; ook wij wenschen niets vuriger dan spoedig van hier te trekken, om bezit te nemen van Lotharingen, dat met een paar streken van ’t zwaard gewonnen zal wezen! — Slechts ben ik hier gekomen om eene kroon! en ik herinner Uwe Majesteit, aan mijn devies: »je l’ai empris!” (entrepris), dat in onze taal wil zeggen: »wat ik ondernomen heb voltooi ik!” en daarom, zoo Uwe Keizerlijke Majesteit mij moede wordt, zoude een weinig haast ons beiden tegemoet komen.”

»De vertolking is meer willekeurig dan juist, Neef! en daarbij, wij hebben immers beloofd u daarin genoegen te geven.”

»Beloofd! beloofd! als mijn gebiedende Heer met woorden kronen kon, dan zeker droeg ik nu reeds de driedubbele kroon van onzen Heiligen Vader den Paus. Maar Uwe Majesteit vergeve mij het rauwe woord: Zij is zoo traag van handelen als haar Duitsch bloed traag vloeit en koud; het mijne is een weinig warm en driftig, dank zij de vermaagschapping van Portugal en Bourgondië!… en wij zijn niet gezind, zooveel goud, als ons verblijf in deze oorden noodig maakt, te verspillen om niets, als wij met een klein weinig ijzer gewoon zijn zooveel af te doen. Heer Opperschenker! wees indachtig meer water in mijn wijn te doen. Mijnheer Lodewijk van Frankrijk placht mij van onmatigheid te verdenken, als ik hem mijne grieven een weinig levendig voorhield. De Keizer moge toch niet hetzelfde meenen…”

De jeugdige Maximiliaan, die heimelijk en om vele redenen de partij hield van zijn schitterenden schoonvader zocht eene afleiding in het bewonderen van een rijk fluweele~ hangtapijt, waarop met gouddraad eene zon was geborduurd.

»Dat is de zon van Vlaanderen, schoone Prins!” sprak Karel vriendelljk, »zij scheen voor het eerst bij mijne geboorte; het was een geschenk van mijn genadigen Heer vader in de kraamkamer zijner gemalin. Wij willen hopen, dat zij hare stralen nog helderder zal uitschieten, als zij Oostenrijk en Bourgondië vereenigd zal toelichten.”

Zoo was het! — bitterheid voor den vader, hoffelijkheid voor den zoon.

Na eene lange pauze hief Karel het hoofd plotseling op, met een fonkelenden blik den Keizer aanziende: