Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/13

Deze pagina is proefgelezen

ten, die hij door de macht der wapenen zou moeten staven! En het is zeker, dat geen Vorst zich lichter liet vangen door zulk een lokaas, dan die van Bourgondië daarenboven was de jonge Prins dapper, ras in besluiten en daden, en vol ondernemingszucht: hoedanigheden, die hem aangenaam moesten maken bij een schoonvader, die hier eigene karaktertrekken terugvond; en toch niet zoo uitstekende in groote veldheersdeugden of schitterende eigenschappen, dat deze, wien ook uit wantrouwen de keuze zoo moeielijk viel, voor de ijverzucht der mededinging gewaarborgd was; en wat ook de jonge Hertog van Lotharingen eenmaal worden mocht, hij was nu noch machtig, noch onafhankelijk genoeg, om, als zijns gelijke, naast hem te gaan: eene gelijkheid, die deze fierste aller Vorsten van zijn eigen zoon niet had kunnen dulden.

De oprechtheid van Karel was dus bijna niet te verdenken geweest, en toch, toch was de klacht aan des jongelings lippen ontglipt, eene klacht der teleurstelling! De stoutste hoop, waarmede ooit de staatkunde eene gloeiende verbeelding had opgeruid, mocht slechts één zomergetijde bloeien; het was October en… de Hertog had de trouwbelofte zijner dochter plotseling teruggeëischt, om de hoop elders te geven. De staatkunde had gebonden, de staatkunde had gescheiden; maar wat er door den band of door de scheiding kon geknakt zijn of gebroken, dáár had zij in hare akte geene waarborgende clause voor gemaakt; dát was niet eens onder hare berekening gevallen. Gescheiden! hij had goed spreken, de Hertog van Bourgondië die als éénigen hartstocht de heerschzucht had. de heerschzucht, die andere zon, die ook sterren noch maan zichtbaar laat als zij schijnt; kon hij weten, of er aan denken, wat dat woord moest zijn voor dien jongeling, die zijn glansrijkst levensontwerp zoo plotseling zag doorgeschrapt; wiens schoone toekomst zoo met één slag werd verduisterd; dien men zich had laten vermeiden in, eene wereld van grootheid en liefde, en dien men nu op eenmaar daaruit verstiet, zonder barmhartigheid of verschooning; dien men naar de schitterendste werkelijkheid had heengewezen, en aan wien men nu koelweg ging zeggen, dat het een droom geweest was; wien men tot duizelens toe had laten drinken uit den bedwelmenden beker der hoop, en wien men meedoogen-