Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/157

Deze pagina is proefgelezen

nacht vóór zijne kroning? Wie kan zich een Vorst denken, zoo versuft van hersens, of zoo koel van verbeelding, of zoo gewetenloos zelfs voor de nieuwe plichten, die hij zich gaat opleggen, dat hij slapen zou in een nacht als die? »Het zou mij beter zijn als ik aanschouwde, wat mij toch bezig houdt terwijl ik het niet zie,” sprak hij eindelijk, zich zeIven driftig opheffende van zijn vorstelijk ledekant.

Hij deed den Groot-Kamerheer wekken, en begeerde van dezen den sleutel der kapel; daarop liet hij zich een welgevoerd overkleed omwerpen, beval twee fakkeldragers en een schildknaap zijner kamer hem te volgen, en begaf zich door eene binnengaanderij naar de kapel van St. Maximijn, waar de kroning zou plaats hebben. De schildwacht, die dezen toegang bewaakte, herkende hem bij het fakkellicht en bracht zwijgend de gewone eerbewijzing; de ridder-schildknaap ontsloot de deur en bleef op zijn wenk terug; alleen de fakkeldragers volgden hem naar binnen. Toen Karel van Bourgondië in het midden van het kerkgebouw was gekomen, vormde zich een glimlach van welgevallen om zijne lippen, kleurde een blos van genoegen zijn wang. en glansde zijn voorhoofd van eene rassche blijdschap.

En waarlijk, voor een hart, prachtlievend als het zijne, was er stof tot verrukking; al de glans van zijn rijkdom schitterde hem hier toe in een kort bestek. De gansche koepel was behangen met kostbaar tapijtwerk uit de fabrieken van Utrecht en Vlaanderen. Op de altaren prijkten reliquiën van hooge Heiligen, ingekast in goud, of besloten in vazen, en heiligenkistjes van hetzelfde metaal of van zeldzaam hout, met rijke edelgesteenten bezet. Kruisen van allerlei grootte in verschillend metaal meesterstukken van smeêwerk en beeldhouwkunst dier dagen, lagen er in zulk eene menigte, dat het geduld moede werd ze te tellen. Zes kandelaren van zeldzame grootte, waaronder een paar geheel van goud, schitterden ter wederzijden van het hoog-altaar, waskaarsen dragende van ongemeenen omvang, en met bloemfestoenen omkranst, nog niet ontstoken, maar die hun zacht licht het eerst zouden werpen op een knielenden Koning. Op vier tafels, met goudlaken bekleed, stonden kerksieraden van zulk eene waarde en goede keuze, dat de Pauselijke Bisschop