Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/16

Deze pagina is proefgelezen

fijner voetje had zich nooit verscholen tusschen rood fluweel, met paarlen bestikt; langer sluier van Brabantsche kant had nooit nedergehangen van zoo prachtig eene wrong, en geene huive van blauw satijn, met goud doorwerkt, had ooit van glansrijker lokken en zachter voorhoofd, met nijdige ijverzucht, de schoonheden verborgen.

Maar schoon hare oogen eerder dof stonden dan flikkerden, schoon slechts een kwijnend blosje een enkel rozenblad wierp tusschen de leliën harer wangen, was er toch niets, dat getuigde voor de waarheid van eene lastering, die de lasteraar zelf (Lodewijk XI) wellicht gaarne waarheid had gezien: zij was niet zwak en kwijnende; hare gezondheid scheen zelfs eene vaste en hechte, en zij was niet verweekelijkt geworden in den lauwen dampkring van een vrouwenvertrek, noch tot zwaarmoedigheid gedrukt door het stilzittend kerkerleven achter kleurrijke kruisramen en tusschen zijden tapijten. Karel de Stoute, die zich misschien geen zoon had gewenscht, had toch niet eene zwakke jonkvrouwe tot dochter gewild, en hij zelf, met dat scherpe oog, dat een blik wist te geven aan alles, had toegezien bij dat deel harer opvoeding, waaraan zij krachten en sterkte te danken had. Op zijne reizen door Vlaanderen had hij haar met zich gevoerd, zooveel het slechts doenlijk was; wij zien haar te Gent, in het midden van het oproer, dat zijne regeering verwelkomde. Hij gaf haar leven, afwisseling en vervroolijking, door verplaatsing; nu eens verrukte haar te Sluis de lustige bedrijvigheid eener havenstad, die den schepen van alle natiën beurtelings hunne veiligheid schonk; die de voortbrengselen van alle bekende werelddeelen in ontvangst nam of verder voerde; dan weder zag ze te Brugge uit het grootsche hertogshuis neder op het bonte gewoel van handelaars, die prinsen schenen, en van handwerkslieden, meer geducht en machtig dan edelen, en toch nu gebukt onder haars vaders zwaren en scherpen staf; dan weder vouwde zij te Brussel eerbiedig de handen bij het aanschouwen van statige processiën, waar zooveel pracht, en zooveel uiterlijke vroomheid naast elk ander gingen, en oefende zij haar jeugdig vernuft in het onderkennen van de banieren der gildenorden en in die der geestelijke broederschappen. Dan weder op het jachtslot te Hesdin,