Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/161

Deze pagina is proefgelezen

te nemen, »Van hier gezien is de wereld klein, en de macht van wie hier staat groot; zoo klein de wereld, en zoo groot de macht, dat men haar in de hand kan grijpen, en verkneden tot den vorm, dien men begeert, ten minste als men Karel van Bourgondië heet en niet Frederik III. O! voorwaar, eer dit Koninkrijk van Bourgondië vele jaren ouder is, zal ik het zijn, die van deze plaats het lot der volkeren regel!”

En waarlijk, schitterend en grootsch als hij daar stond, scheen hij wel de man te zijn, die uit zou voeren wat hij voornam. In de beste kracht des levens, in de volste rijpheid des geestes; een man, wiens vastheid van wil alleen te vergelijken was bij zijne ondernemingszucht en wiens ondernemingszucht tot hiertoe altijd gerechtvaardigd was door de uitkomst! En toch, dat onafgebroken geluk zelf kon wel zijn val zijn, want het had hem geleerd op eigene krachten te bouwen, tot overmoed toe; het had hem verwaand gemaakt, tot blindheid voor der anderen helderzien, voor zijn eigen onjuisten blik; het had hem trotsch gemaakt en vermetel, in die mate, waarbij hij anderer rechten ontzag nog eerde; het had hem trouweloos gemaakt aan zijn gegeven woord, en niet eerlijk in het nakomen van heilige beloften; want hij, die striktheid wachtte, die trouw wilde van anderen, en meende dat het hem vrijstond van zijn woord eene valsche munt te maken, die hij aan anderen uitgaf, met den eisch, dat zij ze voor echt zouden houden, — hoe kon hij, die zóó handelde, zóó verstoken zijn van oordeel, of, in eigen hoogmoed verward, zóó laag denken van de menschen, dat hij nog trouw wachten durfde van hen!

In gedachten scheen hij de zitplaatsen voor al de hooge getuigen der plechtigheid te vullen en te rangschikken. Somtijds zelfs welontglipte hem een naam, dien hij noemde met de gewaarwordingen, die deze hem inboezemde. — »En dan die dáár met Bourgondische kleuren en een vrouwenschild,” sprak hij half vragend. »In trouwe, ja, mijne dochter! Hoe ze toch eene goede vertooning zou gemaakt hebben, uitschitterende boven al de vrouwen en dochters der Keurvorsten, in schoonheid van wezen, in gratie van gestalte, en in pracht, met haar feestkleed van enkel paarlen en goud! Hoe het mij zoet zou geweest zijn uit haar mond het eerst dat: »Koning!” te hooren;