Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/163

Deze pagina is proefgelezen

een onuitsprekelijk zielsverlangen, in de spanning van al zijne trekken uitgeduid; »Morgen is alles het mijne! Morgen!” en het was of geheel zijn lichaam sidderde van hartstocht; want zelfs de hand beefde, die de kroon hield. — Neen, machtige Vorst! gij hebt het niet in uwe hand, het vervullen van uwe wenschen; neen! uw lot zult gij niet regelen naar uw wil; neen! daar is er boven u Een, die beschikken zal wat wezen moet; o! het zou u goed geweest zijn, zoo een dichter van uw tijd u had kunnen toeroepen, wat een dichter van onzen tijd, ook te laat, een uwer broederen nariep:

„Sire, tu peux prendre selon ta fantasie,
L’Europe à Charlemagne, à Mahomet l’Asie,
Mais tu ne prendras pas demain à l’Eternel!”

en als gij hem dan geloofd hadt, en als gij in dat geloof dan niet enkel gebouwd hadt op eigene krachten, het zou u zeker goed zijn geweest, want… maar Karel’s eenzaamheid werd gestoord; eene menschelijke gestalte vloog met gejaagde haast door het kerkgebouw; een vroeger gerucht aan eene der deuren bewees, dat het haar moeite moest gekost hebben, om tot hier door te dringen… Wie was de vermetele, die zulk eene eenzaamheid durfde storen? Het was eene vrouw, ja! maar wie haar zag zweven tusschen de pilaren door van het donkere tempelruim, in het lange witte kleed, ternauwernood geschoeid, met lange loshangende haren, met een gelaat, bleeker dan eene doodswâ, en uitgeteerd als dat van een lijk, zou in verzoeking zijn gekomen, haar voor eene verschijning te houden; de fakkeldragers ten minste kruisten zich en wenden doodelijk verschrikt het hoofd af; zoo ze gedurfd hadden, waren zij gevlucht. Karel zelf zag haar naderen met eene verbazing, die aan schrik grensde — terwijl hij vroeg:

»Is een van deze dooden uit het graf opgestaan, of komt mijne lieve vrouw Cecilia, die ik voor hooge patronesse houde, zelve tot mij?”

»Mijn groote Vorst!” riep Süschen — want ge ene andere was de gedaante — terwijl zij neêrstortte aan zijne voeten, hetzij door uitputting, hetzij uit eerbied; »ik ben eene sterfelijke on-