Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/170

Deze pagina is proefgelezen

Neen! dat was hij niet komen zoeken met zooveel arbeid, met zooveel opoffering, met zooveel goud, met zooveel tijdverlies, met zooveel gloeiende hoop. Neen! dáárvoor hadden zich Bourgondië en Duitschland niet uitgeput, dáárvoor waren niet zoovele hartstochten in beweging gezet, om tot zulk eene uitkomst te komenn en zich het hart in het binnenste te doen samenkrimpen van spijt. Daar was meer in die teleurstelling dan verlies, daar was beschaming in, spot, vernedering! Beschaming, spot, vernedering door. Frederik III, tegenover hem, Karel den Stouten! Men kan gissen, hoe zwaar dit bij hem moest wegen! Maar zullen wij dankbaar zijn dat het rijk van den Leeuw zich niet heeft verwezenlijkt; dankbaar, dat Nederland, dat Vlaanderen, dat Bourgondië niet saamgesmeed werden tot een vast geheel, om met naam en zeden versmolten te worden, en verward en vergeten onder een ander Europeesch Keizerrijk van een nieuwen Karel den Groten; zullen wij dankbaar zijn dáárvoor, dat het afzonderlijk gebied vervallen moest aan een ander stamhuis, opdat Karel V zou heerschen, opdat Philips II woeden mocht, opdat een krachtig en groot gemeenebest zich vormen mocht uit het bloed en de banden van vertrapte onderdanen, opdat een vroom en ijverig volk biddend en werkend zich verheffen mocht tot een krachtigen bloei, die beter was dan de ontzenuwde weelde der Bourgondiërs, opdat ten laatste toch een Koninkrijk…” maar de gebeurtenissen worden hier te versch voor bespiegeling, en wel kan men gissen, maar hoe raden, wat gevolgd zoude zijn, als gebeurd ware, wat niet is voorgevallen? Wij verhalen liever, hoe de Groote Bastaard, die met den Heer van Chateau-Guyon tegenwoordig was, en die begreep, dat er uit Karel’s mond in dezen toestand geene duidelijke verklaring te hopen was, zoo mm als eene verstandige daad, het meisje had ter zijde genomen, dat men hem aanwees als de éénige, die de oorzaak van deze hartstochtelijke verwildering kennen moest. Hij ondervroeg haar streng en belangstellend; maar schoon ze bijna bezweek onder vermoeienis en zielsaandoening kon ze toch zijne vragen duidelijk beantwoorden, omdat ze niets had te zeggen dan de waarheid, die zij kende. Zij herhaalde hem dus, zonder Romuald’s naam te noemen, hoe de besluiten des Hertogs waren verraden geworden aan den Keizer; hoe zij zelve zeer gaarne in het belang van den eerste,