Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/171

Deze pagina is proefgelezen

dien ze haar Heer en Beschermer noemde, hem kennis had gegeven van dit verraad, maar verhinderd was geworden door eene zware ziekte, waarvan ze eerst kortelings was opgerezen; met één woord, juist wat wij weten, maar ook wat wij nog niet weten, hoe namelijk Romuald, een half uur na middernacht, in eene sombere verlegene houding aan het huis van Alterer was gekomen, en Bertha en Ulrich bij de heiligste namen bezworen had, om hem een afscheid, een onbeluisterd mondgesprek te gunnen met de herstellende, die uit hare slaperigheid was overgegaan in eene lijdelijke matheid, in eene hartstochtelooze onverschilligheid, waarbij zij al het verledene scheen vergeten te hebben, en die de herstelling harer lichaamskrachten aanvankelijk steunde. Hoe Ulrich meende, dat het weêrzien van den vriend haar goed zoude doen, terwijl Bertha de bede van den schoonen jongeling niet kon weêrstaan, schoon zij er geen voordeel uit hoopte voor de vriendin. Hoe Süschen, bij het zien van dit beeld uit de dagen der onrust, weêr teruggekomen was tot bewustzijn en herinnering.

Toen had Romuald haar, onder voorwaarde harer vergiffenis, verhaald, dat men hem gekerkerd gehouden had tot nu toe, en niet ontslagen, vóórdat de Keizer vertrokken was, uit vreeze van onbescheidenheid— »zóózeer wantrouwt men een verrader!” had de jongeling er in de bitterheid zijns harten bijgevoegd; — dat het gevolg van minderen rang zich eerst op de Moezelschuiten zoude inschepen omstreeks drie uren later, opdat de opschudding in Trier geen te vroegen argwaan mocht geven. En dat hij van zijne vrijheid had gebruik gemaakt om haar dit te zeggen en vergeving af te smeeken, daar hij schuldeloos oorzaak was van al dit leed. Ter vergoeding daarvan, droeg hij Süschen op, Karel van Bourgondië tegen den man te waarschuwen, die, schijnbaar uit ’s Keizers dienst verjaagd, den Hertog het eerste bericht zou komen brengen van Frederik’s aftocht, maar die niets was dan een huurling van Frankrijk, omgekocht, om van al de bewegingen der Bourgondiërs tijding te geven aan Frankrijk en Oostenrijk, die op het punt stonden bondgenooten te zijn. Romuald wist dat van zijn Heer en begunstiger, Sigibert, die hem nog even had bezocht, en zoo Süschen dit alles in korte woorden wist over te brengen, was