Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/19

Deze pagina is proefgelezen

»Zóó deed ik, schoone Neef! en zeker, het is droevig, wel droevig! ook voor mij! Ik was nu eenmaal gewend in u mijn toekomstigen Heer en gemaal te zien: ik heb u veelmalen zoo genoemd, als gij gaarne wildet dat ik deed. En zal ik spreken zoo ik denk: U had ik liever tot bruidegom gekozen, dan Mijnheer van Guyenne, die van eene andere Dame de kleuren droeg, naar het gerucht ging, of als Mijnheer den Dauphin van Frankrijk, die een kind is, of als een van de Duitsche Prinsen, welke barbaren zijn, slechter gekleed, naar ik hoor, dan onze Vlaamsche dorpers, of eenig ander heer, waarvan ik het aanzicht niet eenmaal ken; want van u weet ik, dat gij een Ridder zijt, fraai van leden en minnelijk van wezen, plegende alle loffelijke daden en deugden, bekwaam en abel in alle ridderlijke handelingen als een edelen manne voegt; niet hard van woord of streng van daad tegen de kleine lieden; van zoete zeden en aangename courtoisie voor vrouwen, en trouw, als ik zie en wete, aan uwe dame d’amour (zij gaf hem dien laatsten lof op de wijze van iemand, die een muntstuk uitgeeft, welks waarde hij niet begrijpt, schoon hij weet dat het koers heeft); maar wat ook mijn wil of welbehagen mochte geweest zijn, mijn genadige Heere de Hertog heeft nu anders geoordeeld, en dit weet gij, Neef! daartegen baat geenerlei tegenspraak. ”

Juist dat, wat zij hem aanwees als onomstootelijke hinderpaal, scheen hem plotseling een pilaar der hope.

»Wie zegt het u, schoone nicht! daar gij het niet hebt beproefd? Als gij met woorden, zooals gij ze vinden kunt, zooals hij ze gaarne van u hooren moet, uw Heer Vader voorhieldt, hoe hij u hard behandeld heeft, zoowel als mij; hoe hij u gewaagd heeft aan de zoete kwaal van Amor met hope van genezing, en hoe hij u ter prooie laat aan de smarte en teleurstelling, u ontnemende uw getronwen Ridder en verkoren pour-suivant d’ amour. Ziet gij, Maria, volschoone! als gij zóó spreken wilt, zal ik voor hem nederknielen; het moet Karel van Bourgondië vreugde geven, een zoon uit het Huis van Anjou, een Hertog, die zijn gelijke is, aan zijne voeten te zien; en hij zal mededoogen hebben, en hij zal barmhartig zijn, zijn eenig kind niet storten in zoo grooten jammer, haar scheidende van wien zij verklaart lief te hebben. Hij bemint u toch ook;