Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/205

Deze pagina is proefgelezen

nu den sierlijken, lichtbruinen strengel zich als een kroontje op het achterhoofd, bevestigde dat kapsel door eene fijne schildpadden kam en greep toen haastig — wij moeten de waarheid zeggen — het eerst naar het dagblad; maar wij kunnen u geruststellen: zij zag niet naar de politieke beschouwingen, niet naar een verslag van de kamers, ook niet naar die reeks van gruwelen en ongelukken, waarmede dagblad-redactie’s het noodig vinden de verbeelding harer lezers te prikkelen of te doen walgen, — niet eens naar de aankondigingen der openbare vermakelijkheden; dit alles zelfs werd met een zeker on,geduld overzien, terwijl het donker-blauwe oog de scheiding zocht tusschen dit en het feuilleton — weest nogmaals gerustgesteld, het was noch een afdruk van den Juif errant, noch van Monte Christo; de lieve had eene andere verschooning voor hare belangstelling.

Een feuilleton onder aan het dagblad? en mijne lezeressen gaan narekenen, welk journaal, daarna welke novelle het kan geweest zijn, die de jonge dame dus interesseerde; en toch, de poging is ijdel; al gaat gij ze allen na, van het Journal de la Haye af tot op de Utrechtsche Avondpost toe, — dan zijt gij er nog niet, want wij schrijven eene romantische novelle, iets dat niet gebeurd is, hoewel het had kunnen gebeuren, en wij hebben dos het recht nog een dagblad te onderstellen, dat niet bestaat, schoon wij hopen, dat vele der bestaanden er voor zouden kunnen gehouden worden wat den toon en de richting aangaat, want het gaf met moed en met warmte, maar ook met kalmte en met waardigheid, de waarheid over alles en voor allen, het dreef geene oppositie quand même, enkel uit lust tot tegenstribbelen, het was niet zoo bekrompen om de zaken te vergeten om de minne of den haat van personen, maar het stelde zich schrap tegen de machtigen en de meerderen, waar zij de macht en de meerderheid gebruikten om de rechten der burgers te verkorten voor de belangen der landsdienaren, hetzij ze gesteld waren op de hoogste gestoelten, of het naast bij die gestoelten omringden. En het sprak die waarheden en die eischen uit, niet onder verbloemde spreuken, niet met een schuinschen omzwaai; — maar recht uit, met ongemaskerd gelaat en met vaste hand ging het toe op het doel, op den strijd, hetzij die een beginsel gold, of eene partij of een enkelen naam. Zoo ik