Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/212

Deze pagina is proefgelezen

— Wat zal ik u zeggen? daar was veeloponthoud, een onafzienbare trein; ik geloof dat de halve bevolking van de hofplaats emigreert naar de hoofdstad.

— Och arme! dat ’s een kwaad teeken, zulke plichtplegingen maakt eene residentie niet aan eene koopstad, of het is eene buiging voor de portefeuilles en de brandwaarborgkasten van hare financiers… riep een jong man, die »de Amsterdammer” genoemd werd.

— En daarenboven voerden wij eene lange reeks goederenwaggons mede en zóó veel karren met slachtvee en alle mogelijke proviand, dat het schijn had of die lieden zelve hunne provisie kwamen inbrengen uit vreeze van hongersnood!

— En dat daar ze naar Amsterdam gingen! riep de vorige spreker met eene zekere ergernis, vergetende, dat hij juist in den strik viel, dien de plaagzieke hem spande. Amsterdam, dat voormaals heel Holland den kost gaf! Maar het zal zijn, dat die lieden, verwend door de piquante sausen en ragouts van hunne Fransche of would-be Fransche koks, den echten oud-Hollandschen pot niet meer eten willen.

— Eilieve, wie eet dan nog een echten oud-Hollandschen pot te Amsterdam? hernam een ander en schoof Frits een potje met foie gras toe, waarvan deze zich bediende met een schalken blik op den Amsterdammer, die nog de truffes er van op zijn bord had liggen. Allen begrepen de zwijgende toespeling en allen barstten uit in een luid gelach.

— Neen vrienden, dat krijgen wij er niet uit, zoolang er nog zulke voorbeelden gegeven worden, hernam Frits, en ik zie ook niet, waarom het noodig zou zijn, en ik zie nog minder, waarom we noodig zouden hebben, altijd met dat echt oud-Hollandsche,te schermen. Laten wij het liever bewaren tot de oogenblikken, waarin het noodig zal zijn, het met ernst en met waardigheid uit te spreken in eene waardige zaak.

— Zoodat, sprak de linkerbuurman van Frits, die den draad van diens tocht weder opvatte, omdat hem eene aardigheid in de keel was blijven steken, zoodat… dit aanhangsel van vee heeft de krachten van den locomotief verlamd en uwe aankomst voor ’t minst dertig seconden vertraagd, waaruit men leert, dat zelfs in onze