Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/213

Deze pagina is proefgelezen

dagen van vooruitgang de bêtes ons nog achteruit trekken zooveel zij kunnen.

— Wat ik u bidden mag, Adolf, niet al te veel bêtises, zei Frits, en mijne heeren! ik doe het voorstel om Hollandsch te spreken…!

— Met zoo weinig mogelijk Gallicismen, voegde een sterk blond jonkman er bij, die Luciaan genoemd werd.

— Noch Germanismen, riepen eenigen.

— Noch Anglicismen, noch wat Latinismen, noch wat ismen er verder zijn mogen, voegden sommigen er bij.

— Aangenomen bij acclamatie, riep Frits onbedacht.

— En de bastaardwoorden? vroeg Adolf, verheugd hem zijne bêtises te kunnen betalen.

— Uitgesloten, als al het overige, hernam Frits opgeruimd; geen sluikwaar, onder welken naam ook.

— Dus ook geene aanhalingen uit klassieken of romantieken, noch Aristoteles, noch Victor Hugo.

— Toch een enkele regel van een onzer vrienden van het jonge Nederland!

— Volstrekt niet! geene poëterijen in ’t geheel; wij zijn hier bijeen om ernstige vragen der werkelijkheid af te doen, en wij moeten alleen zien op orde, helderheid, waarheid en gezond verstand…

— Dat ’s jammer, dus mag ik geene uitzondering vragen voor het treurspel van H…, viel Luciaan in.

— Volstrekt niet, minst van alles voegt ons berijmd proza.

— Waarom sleept gij er H… bij? fluisterde Adolf Luciaan in; de man zou denken, dat hij van uwe vrienden was en u bij den naam noemen eer gij het weren kondet…

— Ach, laat hem die vreugd; ik heb nog nooit iemand gelukkiger gezien voor zich zelven met minder schade voor anderen, hernam deze op denzelfden toon; zijne manie op dit punt is zóó bekend, dat hij er geen mensch mee compromiteert.

Gelukkig was dit »ter zijde” geheimzinniger gesproken, dan het op de meeste tooneelen geschiedt, want anders ware Luciaan het poenitet niet ontgaan.

Frits was intusschen aangevallen door den Amsterdammer: Gij hebt daar beloften gedaan, in onzen naam, die wij niet hou-