Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/214

Deze pagina is proefgelezen

den kunnen. Het gaat der taal een weinig als het rijm, zij is slavin, en ieder behandelt haar zooals hem het best voegt; wij hebben nu eenmaal de gewoonte genomen de onze te voeden met vreemde gerechten, en ik vrees dat zij uithongeren zal, als wij haar op zich zelve laten teren.

— Kom, kom; wees niet bang: zij heeft nog genoeg ongebruikten voorraad in hare tasch… en de arme slavin, als gij haar noemt, is rijk genoeg om hare kostbare vrijheid met eigen munt te betalen; maar zonder beeldspraak, het weinigje, dat wij elkaar te zeggen hebben, kunnen wij elkaar wel meedeelen in verstaanbaar Hollandsch, en zonder de woorden van anderen in den mond te nemen. Wij hebben zelve gedacht, ik zie niet waarom wij door anderen zouden moeten spreken.

— Ik ben maar bang, dat wij niet heel aardig zullen wezen, sprak de jonge mensch, wiens lange blonde haren, hangende tot over een los wit halsboord, eenige jacht op zonderlingheid aanduiden; — hoe kan men geestig zijn in zulk nuchter Hollandsch, als wij nu zijn overeengekomen te gebruiken:

— Maar als wij onze geestigheden uit den vreemde nemen, zullen wij aardig zijn zooals eene vrouw goed gekleed zou wezen, die bij haar eenvoudig huisgewaad zich opschikte met geleende bloemen en parels.

— Nu dan, om er een eind aan te maken, ik geeftoe, sprak de jonge man, het zij dan vastgesteld, alles wat wij te zeggen hebben, zij Hollandsch en zij het onze…

— Maar nu, wat hebben wij te zeggen: viel Adolf in, die zeker een aanloopje zocht voor zijne eerste Hollandsche aardigheid.

— Wel, mij dunkt zoo wat van alles.

— Als we van alles zullen spreken, komen wij zeker tot niets.

— En als wij ons te veel bepalen bij één onderwerp, zien wij licht de punten voorbij, die later blijken zullen het meest onze aandacht gevorderd te hebben, en we zijn niet alle dagen samen.

— Waarom heeft ieder uwer zich dan niet vooraf beraden op hetgeen hij noodigst vond te behandelen?

Ja, waarom? Gij ziet het, mijne lezers, onze jongelieden vin-