Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/221

Deze pagina is proefgelezen

— Een zulken man hebben wij niet, riep Adolf met zijne gewone voorbarigheid.

— Als wij den schatrijken D… voor ons lieten tusschenbeide komen, sprak de jonge Amsterdammer, met geld dwingt men alles.

— Die man kan de beurs dwingen, dat is mogelijk, maar er valt hier te strijden met een stelsel van wantrouwen, en het is hier niet de vraag van dwingen, maar van geruststellen.

— O! waar men goud ziet is men altijd gerustgesteld.

— Neen, neen, dat ’s dwaasheid; het stelsel, dat wij bedoelen, wordt gehandhaafd door lieden die onomkoopbaar zijn, want… ze verdedigen zich zelve en hunne eigene goede plaatsen, en zij willen verzekering, dat er geen stap of geen begin van een stap zal gedaan worden, om hen daaruit te verdrijven, en ziet gij, wie zal hun die uit onzen naam zóó kunnen geven, dat zij gelooven?

— Wie? wel, hoe zoeken wij dus jammerlijk! hebben wij niet onzen Don Abbondio, den man van invloed, zoo men zegt, van geld, dat weten wij allen, van schranderheid, daaraan twijfelt niemand, een diplomaat! die een Talleyrand zou zijn, zoo hij zich niet aan de rust van ’t studeervertrek had gewijd, een man, in wien men gelooft en die zeker zeer zeldzame en zeer zonderlinge bewijzen voor zijne trouw moet hebben bij te brengen; althans men weet, dat hij vertrouwd wordt; in hem hebben wij alles, wat wij zoeken; met hem hebben wij bijna zekerheid.

— Alleen gij vergeet, zeide Adolf, dat wij hem Don Abbondio hebben genoemd, en met dien naam is alles uit.

— Integendeel, juist dáárom is er alles te hopen, hernam Luciaan levendig en als viel hem iets in.

— Wel zeker! hij is nu eenmaal genoeg verbonden aan den Salamander, om ons bij te staan, riep de Amsterdammer.

— Ach, ik bid u, vrienden, sprak Frits, ik heb u gezegd wat er mij voornamelijk toe gebracht heeft om dien naam te geven; ik blijf gelooven, dat ik mocht en moest, maar gij ziet mij nog peinzende op een middel, om er hem mee te verzoenen, en welke uitkomst het ook moge hebben, het zal nooit die zijn, dat hij een dagblad als het onze beschermt. Gij kunt mij wel in eene dubbele moeielijkheid wikkelen, door van mij te eischen