Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/224

Deze pagina is proefgelezen

Ik kan het niet gelooven, en toch…

— Toch wankelt gij?

— Neen, want ik ben besloten. Hoor, Luciaan, gij zult niet slagen, maar in ’s Hemels naam, beproef. Ik vertrouw van uwe eer, dat gij niet zult verijdelen, wat ik na moeielijken zelfstrijd op mij zelven verkregen heb; dat gij zult sparen wat gij kunt, zelfs al treedt gij op als de verdediger van eene, die niet tot een zulk offer kan besloten zijn.

Luciaan glimlachte.

— Frits, dat alles is te veel, zoo gij mij vertrouwt, en te weinig, zoo gij mij verdenkt. Ik heb u beloofd, de zaak tot een goed einde te brengen, datgene wat gij vreest zou niet goed zijn, en nu, onze vrienden worden ongeduldig; kom, zeg hun iets, dat hun dit wachten vergoedt.

— Het zij dan, ik ga hun mededeelen, dat gij hun een onderwerp zult geven voor eene romantische novelle, hernam Frits met eene pijnlijke poging tot scherts, en wendde zich naar zijne vrienden.

— Eene novelle, waarvan de ontknooping uw lot zal beslissen, sprak Luciaan in zich zelven, terwijl hij hem volgde.