Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/226

Deze pagina is proefgelezen

papa Lavater? Zou een man als hij daarop afgaan! en wat afgeleid of nieuwsgierig, begon zij het te doorbladeren. Op eens vindt zij iets dat haar een uitroep ontlokt: een vrouwenportret in potlood. Slechts omtrekken, het is waar, maar toch van juiste gelijkenis, want Eva zegt zonder aarzeling: het portret van mevrouw Frevel! Wat kan toch mijn vader met mevrouw Frevel hebben uit te staan? ’t zal toch wel niet zijn om vrouwelijk schoon te bewonderen! Dat zijn wel die grove scherpe trekken, die grijnzende glimlach, die mij zoo terugstuiten, als zij mij met die zekere beschermende beleefdheid dwingt met haar in het rijtuig te gaan, als wij uit de kerk komen en het regent. Maar het verdriet maakt mij onrechtvaardig: kan zij het helpen, dat zij leelijk is? Alleen, wat kan iemand als vader… helaas! ik heb wel genoeg aan mijne eigen zaken, om mij nu ook nog te gaan ontrusten over de zijne. Misschien is dit wel iets tusschen hem en oom Aelbrecht… Oom Aelbrecht… dit brengt mij op eene gedachte, — de eenige, die zich nooit laat afschrikken, die altijd doorzet wat hij heeft besloten; ’t is wel waar, hij is niet zeer voorkomend, het is wel mogelijk, dat hij mij met een kort, stug woord heenzendt, maar als hij ook mijne partij neemt, dát, dát ben ik gered, — en met den glimlach van herleven - den moed op het lieve gezichtje verliet zij haastig het veroverde grondgebied, dat de vader haar had prijs gegeven, en op hare kamer terug gekomen, kleedde zij zich haastig, wel niet zonder de hulp van Jeannette, maar toch met eenigszins mindere zorg dan gewoonlijk, sloeg toen schielijk een mantel om à l’écossaise, zette een blauw fluweelen hoedje op, dat, onder ons gezegd. allerliefst stond op de zacht bruine lokken, schoof de zwarte glacé-handschoenen bedachtzaam over de fijne vingers, nam een stalen tasje, om hare kamenier te bewijzen dat zij commissies ging doen, »en wat vroeg”, om niet op een ongepast uur in de Kalverstraat te zijn, als deze er bij dacht, — en ging toen uit.

Nu zij toch uit is, moeten wij eerst wat over haar praten, voor wij haar volgen. Men zal hebben opgemerkt, dat Eva genoeg schranderheid had, om eenige blikken te slaan in het karakter haars vaders, en met die kennis zou het zelfs eener vrouw, — liever: vooral eener vrouw, — en vooral eener doch-