Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/231

Deze pagina is proefgelezen

V.
Bij oom Aelbrecht.


Het huis, waarin Eva binnengaat, heeft reeds terstond iets vreemds, iets niet.Hollandsch, want wij weten het allen, wij hebben het zeker meest allen gevoeld in den meest positiven zin, in ons Holland, onder het vochtigste en koudste klimaat van geheel Midden-Europa, waar men als eerste behoefte zich moest inrichten tegen vorst en koude, heeft men zich meer dan elders vooral toegelegd, om veel kil, steen en marmer aan te brengen, in gangen, in vestibules, op portalen, op trappen, ja voormaals tot aan de wanden en vloeren der huisvertrekken toe! Hetgeen maakt, dat menig deftig Hollandsch huis u bij het binnentreden de gewaarwording geeft van een uitheemschen ijskelder, en de gedachte aan een comfortable Hollandsch menschenverblijf bijna voor goed ontneemt. Deze bouwtrant is overprachtig en zindelijk, wie zou het niet toestemmen, maar zij is het volstrekte tegendeel van hetgeen men hier noodig heeft; en och, gij allen, wie nu bouwt en wie bouwen laat, kunstenaars, rijken en gelukkigen, brengt al uw hardsteen en al uw marmer aan, buiten de huizen, siert ze op als gij wilt, maak er halve vestingen van, zoo gij u slechts achter steen en veilig en deftig gehuisvest acht, maar brengt ons van binnen, zoo gij barmhartig zijt, toch zoo weinig in aanraking met steen en kalk als het zijn kan.

In dit huis nu had men in zulken geest gehandeld; men had de muren van gang en voorportaal vermomd met dicht en dik groen lak.en, en den grond met een zwaar en mollig tapijt belegd, en eene Oostersche warmte kwam u reeds daar tegemoet,