Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/234

Deze pagina is proefgelezen

om in een afgrond neer te dalen! — dacht Eva — leeft er grooter zonderling dan mijn oom? Haar hart klopte van verwachting, van nieuwsgierigheid, maar ook van angst: de zonderling had, naar het gerucht ging, vreemde luimen van heftigheid; haar vader en de overige leden der familie hadden hem om die redenen doorgaand vermeden sinds zijne terugkomst in het vaderland; hij had daarover noch verwondering, noch spijt betuigd, maar alleen Eva’s bijzijn was hem somwijlen welkom geweest. Zij zelve had nooit zulke bewijzen van kwaden luim ondervonden, als de anderen van hem vreesden maar ook, zij was nooit tot hem gekomen, dan op zijn verlangen, in uren dat hij haar wachtte, en op dagen dikmaals lang vooruit door hem zelven daartoe bepaald. Nu ging zij hem overvallen op een oogenblik, waarin hij ongestoord wilde zijn, en zij drong ongenoodigd eene schuilplaats binnen, waarin hij zich tegen alle aanraking met de puitenwereld achtte afgeschut. Men ziet, de toestand was niet meer dezelfde, en het onderscheid was niet in haar voordeel. De overweging hiervan en de overlegging hoe zij zoude aanvangen hielden haar zoo bezig, dat zij de langwijligheid der afstijging er door vergat; maar aan het eind gekomen, vergat zij alles, onrust, voorbereiding, voorzichtigheid, en kon niet eens den luiden kreet van verrassing terughouden, die haar ontsnapte. Zij stond voor eene soort van gewelf zonder deur, men zou het ook eene gaanderij kunnen noemen, waar het licht van boven inviel, door een schuins toeloopend afdak van matglas. Het geheel had eenigszins het voorkomen van de werkplaats eens beeldhouwers — alleen beelden zag men er niet veel, of het moest een enkel beeld zijn, dat in een hoek geplaatst, en waarover een zwarte sluier hing, die alleen iets van een wit marmer voetstuk onbedekt liet. Maar in verschillende platte kasten, met glas overdekt, zag men munten, medailles, handschriften, instrumenten, mechanische als voor muziek, op breede en zware étagères, vazen van allerlei vorm en stof, en niet verre van dáár een volkomen squelet, dat Eva aangrijnsde bij den eersten schrik, en wellicht niet het minste toebracht om haar alle tegenwoordigheid van geest te benemen. Maar toch kon de indruk van deze plaats onmogelijk eene vreeselijke zijn, zoo min als een museum van oudheden, van