Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/238

Deze pagina is proefgelezen

tusschen de zuiver roode lippen door schitterden, wezen allen, zoo niet op jeugd, dan toch op den zomer des levens, — en dat behoefden geene bedriegelijke kenteekenen te zijn, als men bedenkt, dat hij de jongere broeder was van Eva’s vader, die zelf nog niet diep in de vijftig moest wezen. Maar ter andere zijde vertoonden zich sporen van ouderdom, waarop men zonder aarzeling pleegt te kunnen afgaan. Ik bedoel niet enkel diepe, scherpe rimpels in het breede voorhoofd, ik bedoel het geheel der trekken, dus sterk uitgesproken, alsof alleen de hand des tijds ze er zoo in bad kunnen groeven. Maar ook nog daarenboven was zijn haar tot zilver gebleekt, als dat van een grijsaard, en niet met die donkere tinten bier en daar als van een langzaam versterven, dat pas is aangevangen, maar dat iederen dag een breeder veld wint, neen, eene grijsheid als ware het bleeke, ijzige sneeuwkleed des ouderdoms plotseling op hem geworpen, alsof deze niet langzaam tot hem gekomen was op gewone wijze, maar op eenmaal hem met vasten ijzeren greep had aangetast om niet weer van hem af te laten. Dat haar, dat zeker, naar de tint der oogpinkers te oordeelen, van een zacht kastanjebruin moest geweest zijn, niet ongelijk aan Eva’s zijden vlechten, kronkelde zich bij hem in lange zilverwitte lokken om de slapen en om zijn voorhoofd, waarop toch wel niet de levensmoeheid of de verzwakte denkkracht van den suffenden grijze stond uitgedrukt, maar dat integendeei schitterde van genialiteit en intelligentie, en in zoover tot geheel het gelaat in de volmaaktste overeenstemming was, want die beide waren de onmiskenbare karaktertrekken van zijn voorkomen: sterk en verhoogd leven der ziel — geestesmacht, om eens een germanisme te gebruiken (want ik kan mij met een gallicisme niet redden op dit oogenblik), dat nevens — geestesgaven toch zijn koers mag hebben. Zeer sterk bovenal sprak die kracht uit zijne oogen. Kleine, licht-blauwe oogen van zeldzame scherpte en levendigheid, zou men er van gezegd hebben op het eerste gezicht, en als hij in gewonen gemoedstoestand sprak of handelde; maar allerwonderlijkst veranderden zij, zoo haast hartstocht, toorn of eenige sterke aandoening hen meer bezielde. Het was dan of de kern des appels zich vergrootte als bij sommige dieren, maar tegelijk of eene magnetische vloeistof derwaarts toestroomde