Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/24

Deze pagina is proefgelezen

twisten de partij van haar zoon had genomen, tegen haar echtgenoot, beschermde deze haar nu ook, door zijne hoogachting en oplettendheden, tegen de smartelijke verwaarloozing, waartoe zich een verdrongen gezag zoo licht verwezen ziet. Die hartelijke verkleefdheid tusschen die bloedverwanten had misschien haar grond in eene sterke gelijkheid van karakter, want het was wel van haar, dat Karel die trotsche onverzettelijkheid van wil had geërfd, dat hoofdsche vasthouden aan uitwendige vormen, en bovenal dat achterdochtige wantrouwen in anderen, dat bijna onvereenigbaar scheen met zijne overige hoedanigheden, en dat hem alleen kon toegekomen zijn door zijne Portugeesche moeder. Bij zijn langdurigen weduwenaarsstaat, en zijne gewone afwezigheid in krijgstochten en reizen, was het bovenal aan deze, dat hij het toezicht over Maria’s opvoeding had aanbevolen. En nog sinds zijn derde huwelijk met Margaretha van York, had Isabella rechten op hare kleindochter weten te behouden, die naar billijkheid op de stiefmoeder hadden moeten overgaan.

Op Karel’s verzoek was zij van Dijon schielijk naar Mons gereisd, om er gelijktijdig aan te komen met den Calabrischen Prins. En zij had bij deze gelegenheid hare waakzaamheid noodig gekeurd, schoon zij de vrijheid van dit mondgesprek niet door hare tegenwoordigheid had willen belemmeren, om zich te beter van hunne wederzijdsche gevoelens te vergewissen. Zij was met haar stelsel van bespieding ditmaal volkomen geslaagd; alles wat er in het midden van het vertrek was gezegd, had zij verstaan, en zij scheen over de uitkomst niet ontevreden; ten minste het was een vriendelijke ernst, waarmede zij zich tot Nicolaas wendde, toen zij hem zeide:

»Lieve Neef van Calabrië en Lotharingen! mijn Heer zoon, de Hertog, gaf mij een last voor u, dien ik vervullen zou na uw mondgesprek met mijne Jonkvrouwe van Bourgondië. Het is eene tijding, naar ik meene, voor u niet min vroolijk dan gewichtig. Intusschen twijfel ik, of onze jonge Vorstin het geduld zal hebben ons aan te hooren; ik weet, hoe zij smacht naar beweging en vrije lucht. — Liefste Maria! gun uw Ridder een afscheid.”

De jonge Prinses dankte haar met een blik, en reikte den Hertog haastig de hand, terwijl zij er bijvoegde met den vriendelijksten glimlach, die haar lieftallig wezen bezielen kon: »Wees