Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/241

Deze pagina is proefgelezen

van de symptomen der afgrijselijke kwaal, waaraan het tegenwoordige geslacht lijdt — egoïsme en zinnnelijkheid. Gij ziet dat ik zelf er, niet rein van ben, ging hij voort met een smartelljken blik zijn verblijf overziende: maar meer opgeruimd ging hij voort: toch kan ik u gerust stellen, dat al die schatten, als gij ze noemt, zonder samenloop van buitengewone omstandigheden de mijne zijn. Een man, die tien jaren achtereenvolgens een gelukkigen handel heeft gedreven in de beide Indiën, aan de Afrikaansche kusten en op de eilanden van den Archipel, kan toch wel zonder geheime kunsten en zonder roman-incidenten eene fortuin meester worden, die een weinigje respectabel is, om eens de twee woorden samen te voegen, die men in Europa zoo gulweg combineertrespect en geld, — het eerste ontstaande uit dit laatste en dit laatste wederom eerende, want niet waar mijn kind? zoo is de gewone loop; en dus, lieve, daar dit respect ook invloed geeft, mag ik nogmaals mijn woord herhalen, dat ik veel kan en alles wil, als het de vraag is van iemand te helpen, want ook hierin heb ik een zeker voorrecht boven uw Monte-Christo: ik heb mijn goud niet weg te werpen op iederen mesthoop der menschelijke ondeugd, opdat voor mij later de giftige paddestoel der wraak daaruit mocht opschieten, schoon ik ook mijne grieven tegen de wereld heb, gebruik ik liever mijn goud en mijne macht met ander doel; men heeft geen recht tot zoo groote verbittering tegen anderen als men een wem!? van zijn verstand gebruikt tot zelfkennis, Dus, mijne allerliefste, spreek, wat leed drukt of dreigt u, en hoe kan ik het verlichten?

O! ik weet het oom! wat de anderen ook zeggen of fluisteren mogen, ik weet het, gij hebt een goed hart voor allen die tot u komen, en gij hebt veel waarmee gij velen dienen kunt alleen ditmaal, vergeef mij mijn twijfel, mijne aarzeling, — alleen ditmaal is er reden tot onzekerheid, want… het geldt mijn vader.

Een glimlach van onuitsprekelijke minachting plooide zich even om zijne lippen, maar ook slechts even, want hij sprak terstond met volmaakten ernst op het gelaat: — Mij dunkt, Eva, gij zoudt kunnen weten, dat ik invloed kan hebben op… uw vader, als ik het wil.