Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/248

Deze pagina is proefgelezen

opdringen, hem! die dezen morgen bij toeval een nommer van den Salamander in handen kreeg, het dagblad een gevaarlijk noemde, de novelle uit dezelfde reden zeer misprees, en mij den sterksten onwil toonde op het vermoeden alleen, dat ik zijn naam had gebruikt om er mij op te abonneeren!

— Ik begrijp, dat gij vandaag een moeielijken dag zult hebben, arm kind!

— O, ware het niets dan dit! Maar juist dit alles samen zal maken, dat deze dag mij ook nog zal brengen de verijdeling mijner dierbaarste wenschen. Ziet gij, oom, Frits had er zeker wel zijne goede bedoeling mee, toen hij mijn naam zette. Lees dezen brief, die van hem is; gij zult zien welke plannen hij heeft. Nog heden wil hij te Amsterdam komen en aan vader het verzoek doen om mijne hand, hetgeen, als hij aan ’t eind zegt, alles weer herstelt en den laatste tot spoedig toestemmen zal dwingen, want dus ruil ik mijn naam tegen den zijnen; en dan is vader door die verwisseling van allen overlast vrij, Dat was heel goed berekend naar mijn idée, maar nu, na hefgeen er voorgevallen is, na de opvatting die mijn vader reeds van de zaak heeft gekregen, en die als alle vooroordeel bij hem diep, onverzettelijk zal geworden zijn, is het onmogelijk dat Frits er in slaagt, zijne toestemming te verkrijgen op zulk en grond, en zoo hij komt, zal ik, ik zelve hem moeten ontraden het te wagen. Het éénige dus wat alles kon goed maken, durven wij niet eens voorstellen. Schoon hij het mij niet heeft getoond, hij weet zeker zoo goed als ieder, welk aandeel Frits heeft in het gevreesde journaal, en dit zal nog zijn tegenzin vermeerderen, dien ik anders hoop had te verwinnen, want hij heeft altijd eene zekere voorliefde gehad voor zijn neef…

— Waarlijk, mijn broeder had voorliefde voor een Darfinijn! daar doet hij wel aan! dat is recht in zijn geest, viel Aelbrecht in op zonderlingen toon. En gij, hebt gij ook… voorliefde voor dien… naam?

— Voor dien naam? Och neen, oom, maar voor den man die hem draagt, dat… dat… begrijpt gij, zou ik hem anders vrijheid gegeven hebben tot den stap, dien hij heden hoopte te doen?

— Gij hebt dus genegenheid voor hem?