Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/26

Deze pagina is proefgelezen

derheid heenschemeren door de pogingen zelve, die hij aanwendde om zich gelijk te stellen; en zoodra zij eenmaal begrepen had, dat zijne gelijkstelling nederbuigen was, was hij verloren, de arme Prins, en toch wel buiten hare schuld. Het gebrek aan sympathie had antipathie kunnen worden bij een langer samenzijn; nu was het alleen nog maar koelheid. En daarin had Maria ook gelijk: zij kon niets verhelpen; de koelheid mocht een oogenblik plaatsmaken voor belangstelling en deelneming bij het zien van zijn leed, zij moest het voelen om het te kunnen lenigen; en zij mocht God, den Heer der onschuld, danken, dat zij het niet voelde; zij kon niet weten, hoe oneindig eene weldaad haar geschonken was in hare ruste. Zij schreide van deernis om den man, dien zij niet beminde: welke andere tranen zou ze gestort hebben, ware hij bemind geweest! en ze hadden evenwel moeten vloeien, want de staatkunde en de eerzucht zijn zonder barmhartigheid.

Isabella van Portugal had een oogenblik met welgevallen op oen troosteloozen Calabrië neêrgezien. »et tien zulke dienstmannen verovert Karel de wereld!” mompelde zij met onvrouwelijke zegepraal; daarop naderde zij hem: »Hertog van Lotharingen! richt u op, ik heb eene goede boodschap.”

»Wat kunt gij mij nu nog zeggen?” vroeg hij met gedempte stem zonder van houding te veranderen.

»Een schoon woord, Mijnheer de Calabriër! — Hoop! Zie, lees, ken de bedoeling des Hertogs!…” en zij gaf hem eene ongezegelde briefrol.

»Openlijk met u gebroken; Oostenrijk gevleid en misleid, totdat…” maar de jonge Hertog had, terwijl hij sprak, met driftig ongeduld het schrift doorloopen.

Hij stond op fier en moedig, met flikkerende oogen. »Hij wil eene kroon!” riep hij bijna rót minachtende bitterheid, »niets dan eene kroon, eer hij beschikken durft over de hand van zijn kind; zijne kroon zal hij hebben, zoo de Heiligen mij niet tegen zijn; maar zeg mij,” vervolgde hij smartelijk, »welke kroon zal er eerst nog gewonnen moeten worden, eer het hart het mijne is; dat ik stel boven al het andere?”

De Hertogin-Weduwe antwoordde met een glimlach: »Eene overweging als deze past alleen een kwijnenden minnezanger