Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/260

Deze pagina is proefgelezen

die te stomp is voor eenig besef van zedelijke meerderheid. Maar hetgeen het verschrikkelijk, het waarachtig contrast daarstelde tusschen al die loodsche grooten en al die loodsche wijzen, tusschen gerechtigheid zoekende Farizeën, die bondgenootschap hadden gemaakt met valsche getuigen, met personen uit de laagste heffe des volks, tusschen dien priester, die de roeping had om alle geboden der wet te doen handhaven, in de steenen tafelen gegrift, en die den Eenige verdoemde, wien het mogelijk kon zijn om aan geheel de wet te voldoen, — tusschen die allen en dien Eenige — was een sprekend, onmiskenbaar onderscheid, dat genoegzaam contrast stelde, zelfs bij de bevalligste vormen. Op al die aangezichten las men de drift, den hartstocht, de onrust, den twijfel, het bedrog, de zelfzucht, — de zonde, met één woord, terwijl op dat van den Heer al de ruste der heiligheid stond uitgedrukt, en die ruste was te merkwaardiger, omdat zij de diepte van onuitgesproken lijden niet verzwakte, maar liet doorschemeren, omdat de roerendste uitdrukking van zachtheid niet tot de lijn der weekheid was gedaald, maar nog eene kracht verraadde, die van een onherroepelijk besluit getuigde. Geene kracht tegen hen, noch om hen te verpletteren, noch om hen te overtuigen, geene andere kracht, geen andere glans dan de goddelijke majesteit, dan de volkomen zelfbewustbeid, die afstralen van dat voorhoofd, nadat reeds de gezegende mond het laatste, beslissende getuigenis van zich zelf heeft afgelegd. Van die heiligheid zóó onschendbaar, dat zij onder die aanraking van spotters en beulen niets van haar karakter verliest, was het den schilder gelukt zooveel terug te geven, als ooit in het bereik der kunst kon zijn; ook was de indruk, dien deze voorstelling maakte, een zulke, dat Eva, bleek en sprakeloos van eerbied en ontroering, terugweek, de handen over de borst vouwde en het hoofd boog, als scheen haar het vrijmoedig opzien vermetelheid.

— Ziet gij, Eva! bij dezen Eenen vergeet men alles, zelfs het lijden der verbeelding, — het pijnlijkste martelaarschap dat de ziel kan treffen. Hij geneest het! Hij geneest iedere innerlijke kwaal, zelfs de schuld! — Onderwijl Aelbrecht dit sprak, verklaarden twee groote tranen, die zijne oogen vulden, wellicht de andere tranen, waarvan hij Eva de uitlegging